Huisartsenbrochure het Marfan syndroom
Na het stellen van de diagnose • De patiënt op korte termijn actief benaderen zodra de specialistische diagnose bekend is. • Zo nodig navragen hoe de aanpak van de huisarts in de fase voorafgaand aan de diagnosestelling door de patiënt en/ of de ouders is ervaren; nagaan of iets in die aanpak of de opstelling van de huisarts de arts-patiëntrelatie negatief beïnvloed heeft. • Toetsen in hoeverre de patiënt en naasten de diagnose verwerkt en geaccepteerd hebben. • Navragen welke afspraken met de patiënt en/of de ouders gemaakt zijn over een taakverdeling tussen de behandelaars en over de zorgcoördinatie. • Bespreken met de patiënt en/of de ouders wat van de huisarts verwacht kan worden aan behandeling en begeleiding. Gedurende de ziekte • Afspreken met betrokken behandelaars wie hoofdbehan- delaar is en het beloop van de ziekte bewaakt. • Beleid afspreken en blijven afstemmen met hoofd- behandelaar (en overige specialisten). • Eerste aanspreekpunt zijn voor de patiënt, tenzij anders afgesproken met hoofdbehandelaar. • Zelf behandelen/begeleiden/verwijzen bij medische klachten of problemen zonder specifieke ziektegebonden risico’s, tenzij anders afgesproken met hoofdbehandelaar. • Kennis hebben van de effecten van de ziekte op gewone aandoeningen zoals longontsteking, blaasontsteking, griep(vaccinatie). • Bewust zijn van extra ziektegebonden risico’s en de patiënt en de betrokkenen daarop attenderen. • Doorverwijzen naar de juiste hulpverleners bij complicaties. • Alert zijn op fysieke of emotionele uitputting van de naaste omgeving bij (zwaarder wordende) mantelzorgtaken. • Signaleren van en anticiperen op niet-medische vragen en problemen ten gevolge van diagnose en ziekte. • Ondersteunen bij praktische en psychosociale hulpvragen (aanpassingen, voorzieningen). • Zorgen dat de dienstdoende huisarten (o.a. de huisartsenpost) bekend zijn met de patiënt en met de speciale kenmerken en omstandigheden die de ziekte met zich meebrengt. • Anticiperen op vragen rondom het levenseinde. Rondomhet levenseinde • Bewust zijn van en de patiënt en de betrokkenen attenderen op extra ziektegebonden risico’s in deze fase. • Wensen rond levenseinde tijdig bespreken en alert zijn op mogelijke (latere) veranderingen hierin. • Zorgen dat de dienstdoende huisartsen (o.a. de huisartsenpost) bekend zijn met de patiënt en met de speciale kenmerken en omstandigheden die de ziekte in deze fase met zich meebrengt. • Beleid afspreken voor crisissituaties. • Zonodig inschakelen van thuiszorg. • Anticiperen op een eventuele opname in een ziekenhuis, verpleeghuis of hospice, mochten de omstandigheden in de overlijdensfase dit noodzakelijk maken. • Verlenen van palliatieve zorg/stervensbegeleiding. • Verlenen van nazorg aan nabestaanden. * Rapport ’Spierziekten als zeldzame ziekten in de huisartsenpraktijk’ 2006 E.C. Eijssens. ** Generiek Zorgthema Huisartsgeneeskundige zorg, 2014, S.A. Hendriks. Afhankelijk van het ziektebeeld kunnen bepaalde aandachtspunten in het overzicht niet of minder van toepassing zijn. Verschillende van de hieronder genoemde aandachtspunten zijn vanzelfsprekend, maar voor de volledigheid opgenomen. Het overzicht is voortgekomen uit meningsvormend onderzoek naar de taakopvatting van huisartsen op het gebied van neuromusculaire ziekten* en geschikt gemaakt voor zeldzame ziekten** in het algemeen. Algemene aandachtspunten bij de begeleiding van patiëntenmet zeldzame ziekten
Made with FlippingBook
RkJQdWJsaXNoZXIy Mjc2MDM=