Huisartsenbrochure Pulmonale Hypertensie

Pulmonale Hypertensie Daarnaast kunnen op de kinderleeftijd genetische factoren, maar ook ontwikkelings- of aanlegstoornissen een rol spelen in het ontstaan en het beloop van pulmonale hypertensie. Dit kan de presentatie van pediatrische pulmonale hypertensie divers en complex maken. Naast PAH komt PH ten gevolge van longziekten en/of hypoxie op de kinderleeftijd veel voor. Twee hieraan gerelateerde, relatief ‘nieuwe’ ziektebeelden ten gevolge van deze PH uit groep 3 zijn: -- PH ten gevolge van bronchopulmonale dysplasie; -- PH geassocieerd met congenitale hernia diaphragmatica. Erfelijkheid en etiologie · · Erfelijkheid -- Groep 1: PAH Deze aandoening kan familiair vóórkomen en is dan meestal het gevolg van een mutatie in het gen dat codeert voor de BMPR2 (Bone morphogenetic protein receptor type II). 11-40% van de patiënten zonder familiegeschiedenis van PAH en 70-75% van de patiënten met een familiegeschiedenis van PAH zijn drager van de BMPR2-mutatie. Bij de erfelijke vorm is de expressie variabel en de overerving autosomaal dominant met verminderde penetrantie: · · Dragers van de BMPR2-mutatie hebben een risico van 20% om tijdens hun leven PAH te ontwikkelen. · · Waarschijnlijk spelen genetische en niet-genetische factoren een rol in het wel of niet ontwikkelingen van PAH en de mate van expressie van de PAH. · · De erfelijke vorm komt vooral voor bij vrouwen (ook bij de niet-erfelijke vormen van PAH zijn de meeste patiënten vrouwen). De lage penetrantie maakt de genetische counseling complex. Er zijn ook andere mutaties bekend die een risicofactor voor de ontwikkeling van PAHmet zich meebrengen. Recent is een mutatie in het gen CBLN2 (Cerebelline 2) als zeer waarschijnlijke oorzaak voor een aantal gevallen van PAH gevonden. -- Groep 2: PH door linkerhartfalen Hierbij is geen specifieke genetische oorzaak gevonden. -- Groep 3: PH door longziekten en/of hypoxaemie Genetische polymorfismen (moleculair-genetische variaties) zouden ten grondslag kunnen liggen aan de ernst van de PH bij patiënten met hypoxie bij COPD. -- Groep 4: CTEPH Hierbij is geen specifieke genetische oorzaak gevonden. -- Groep 5: PHmet onbekende en/of multifactoriële oorzaak Gezien de heterogeniteit van deze groep is geen duidelijkheid over genetische oorzaak te geven. · · Etiologie De 5 groepen PH verschillen in etiologie: -- Groep 1: Pulmonale arteriële hypertensie (PAH) Bij deze aandoening is er een abnormaal proliferatie- patroon van met name endotheelcellen in de arteriolen (zie voor afbeelding Bijlage ) . Door aantasting van de binnenbekleding van de bloedvaten in de longen trekken de gladde spieren van de tweede laag van de bloedvatwand samen. Bij de meest typische vorm van PAH geeft dit aanleiding tot de vorming van de zogenaamde plexiforme laesies. Dit zijn vaatwandwoekeringen die voornamelijk bestaan uit endotheel en gladde spiercellen. Uiteindelijk verdikt ook de buitenwand van het bloedvat (bindweefselvorming). Door de bloedvatvernauwing en de aantasting van het endotheel stroomt het bloed moeizamer door de vaten en kan plaatselijk trombosevorming plaatsvinden. Door trombosevorming vernauwt het bloedvat verder en raakt de vaatwand ook meer beschadigd. Deze vasoconstrictie, vaatwandproliferatie en bloedplaatjesklontering op het beschadigde epitheel leiden tot een verhoogde weerstand en drukverhoging in de kleine arteriële longvaten. -- Groep 2: PH op basis van cardiaal lijden linkerharthelft Bij de meeste PH-patiënten uit groep 2 zijn er nauwelijks specifieke vaatveranderingen en is de pulmonale vaatweerstand normaal. De oorzaak van de pulmonale hypertensie is hier het passief doorgeven van een verhoogde druk in het linkerhart aan de longcirculatie. Voor de mate van overbelasting van de rechterventrikel maakt dit niet uit. -- Groep 3: PH op basis van longlijden en/of hypoxemie Longaandoeningen, zoals COPD en interstitiële afwijkingen, kunnen leiden tot een verlies van longvaten en tot structurele veranderingen in het overgebleven longvaatbed, met pulmonale hypertensie als gevolg. Hypoxemie veroorzaakt vooral vasoconstrictie, maar kan daarnaast zorgen voor structurele vaatveranderingen. -- Groep 4: CTEPH Een longembolie kan leiden tot obstructie van een deel van het pulmonale vaatbed en kan een drukstijging veroorzaken. Deze drukstijging is bij bijna alle patiënten tijdelijk, doordat de stolsels door fibrinolyse weer worden opgeruimd. Bij 1-4% van de patiënten met acute longembolieën verdwijnen de embolieën echter niet en veranderen ze in fibrotische permanente obstructies in de pulmonale vaatboom. -- Groep 5: Restgroep Bij deze zeldzame groep van PHwordt de vaatobstructie veroorzaakt door bijvoorbeeld externe compressie van de vaatwand of inflammatoire processen in de vaatwand. Een voorbeeld in deze groep van aandoeningen is sarcoïdose, waarbij granuloomvorming in de longen kan optreden. De PH kan het gevolg zijn van obstructie van de pulmonale circulatie op ieder niveau, namelijk door compressie van pulmonaal arteriën door vergrote (mediastinale) lymfeklieren, door fibrose en door granulomateuze ontsteking van de kleinste pulmonaalvenen. 4

RkJQdWJsaXNoZXIy Mjc2MDM=