Kwaliteitsstandaard Anorectale Malformatie

13 2.2 Etiologie en erfelijkheid ARM Een ARM is een aangeboren afwijking waarvan de oorzaak meestal niet duidelijk is. • Bij ongeveer 10% van de patiënten met ARM is er sprake van een syndroom waarvan een genetische oorzaak bekend is. Voorbeelden hiervan zijn trisomie 13, 18 en 21 (syndroom van Down), duplicatie van een deel van chromosoom 22 of een deletie van een klein deel van chromosoom 7 of 13. Ook is er een aantal zeldzame erfelijke syndromen waarbij ARM voorkomt zoals het Townes-Brocks syndroom, het Currarino syndroom en Fanconi anemie. • De niet- syndromale vorm van ARM lijkt multifactorieel bepaald. • De aandoening ontstaat tijdens de 6 e tot 8 e week van de zwangerschap als het laatste gedeelte van de oerdarm (endeldarm en anus) en het urogenitale stelsel worden aangelegd. • Als men kijkt naar syndromen en families waarbij ARM voorkomt, en ook naar onderzoek bij proefdieren, lijken genetische factoren een rol te spelen. • Er zijn aanwijzingen voor een verhoogd herhalingsrisico binnen een familie (zie herhalingsrisico). • Onderzoek 131,132 laat zien dat zowel genetische als omgevingsfactoren kunnen bijdragen aan het ontstaan van ARM. Er werden associaties gevonden tussen het voorkomen van ARM en een positieve familiegeschiedenis (vaker voorkomen van ARM in een familie), koorts in het eerste trimester van de zwangerschap, IVF, pre- en dysmaturiteit, overgewicht van moeder, voorafgaand aan de zwangerschap aanwezige diabetes mellitus en maternale blootstelling aan schoonmaak- en oplosmiddelen. Er werden geen associaties gevonden met maternale leeftijd of maternaal alcoholgebruik. 132 • De VACTERL- associatie wordt beschreven in geval va n bijkomende aandoeningen. Als er sprake is van de VACTERL- associatie, zijn syndromen al uitgesloten; het is een diagnose per exclusionem. De oorzaak is grotendeels onbekend en ook hier is onderzoek gaande naar de rol van erfelijkheid . Herhalingsrisico Het herhalingsrisico is van belang als ouders van een patiënt met een ARM nog een kind willen, en als de patiënt met ARM zelf kinderen wil. Het herhalingsrisico bij een tweede kind met een geïsoleerde niet syndromale ARM wordt geschat op 1%. Er zijn aanwijzingen voor een verhoogd herhalingsrisico in families waar ARM voor komt. In een cohortstudie 30 wordt familiaire belasting beschreven bij 2% van de patiënten. Andere studies wijzen niet op dit hoge percentage. Er wordt bij deze groep een autosomaal dominante overerving gesuggereerd (dan is het herhalingsrisico voor kinderen van de patiënt met ARM dus ongeveer 50%). Erfelijkheidsonderzoek Ieder kind met een ARM krijgt een consult bij de klinisch geneticus. Bij kinderen met ARM wordt er afhankelijk van familieverhaal en eventuele bijkomende aandoeningen DNA-onderzoek verricht. Dit onderzoek wordt verricht in overleg met de klinisch geneticus. Het vakgebied van de klinische genetica is erg in ontwikkeling, de diagnostiek wordt gedaan conform de beschikbare technieken om zo goed mogelijk en gericht te onderzoeken. Wanneer er een verdenking is op een specifiek syndroom waarvan de genetische oorzaak bekend is kan gericht onderzoek van een specifiek gen worden overwogen.

RkJQdWJsaXNoZXIy Mjc2MDM=