Kwaliteitsstandaard atypische parkinsonismen

Pagina 63 Deelvraag 1h: Welke aanvullende diagnostische aanvullende onderzoeken kunnen bij verdenking op atypische parkinsonismen worden ingezet? Aanbevelingen • Bij aanwijzingen die kunnen duiden op atypische parkinsonismen is aanvullende diagnostiek nodig in de vorm van: - een MRI van de hersenen, - laboratoriumonderzoek. Bij het bepalen van de diagnostische aanvullende onderzoeken bij verdenking op een parkinsonisme worden aanbevelingen uit de (concept)richtlijn “beeldvorming bij de ziekte van Parkinson” en uit de richtlijn “Ziekte van Parkinson” gevolgd. Richtlijn “beeldvorming bij de ziekte van parkinson” is in in de autorisatiefase) • Het is aanbevolen om bij verdenking op een parkinsonisme het volgende laboratoriumonderzoek te verrichten: - bepaal bij alle patiënten TSH, nierfunctie en leverenzymen ter uitsluiting van een metabole encefalopathie als onderliggende oorzaak van parkinsonisme. - Screening op lues, neuroacanthocytose en ziekte van Wilson: bepaal bij patiënten jonger dan 45 jaar serum TPHA, FTA, acanthocyten (echinocyten), koper en ceruloplasmine. - NB Bepaal ook luesreacties (TPHA, FTA) bij risicopatiënten ouder dan 45 jaar. • Het is aanbevolen om bij verdenking ziekte van Wilson te screenen op koper en ceruloplasmine in bloed en koper in 24 uurs urine. Daarnaast te verwijzen naar de oogarts voor spleetlamponderzoek naar Kayser‐ Fleischerringen. Indien deze onderzoeken allemaal negatief zijn, is de ziekte van Wilson met een neurologische uiting uitgesloten. Een MRI wordt altijd gemaakt maar voegt niet veel toe. Bij de ziekte van Wilson toont de MRI vrijwel altijd afwijkingen, maar deze zijn niet specifiek (T2 bilaterale hyperintense afwijkingen in putamen, nucleus caudatus, thalamus, mesencefalon en/of pons). Het ‘ face of the giant panda sign ’ wordt beschouwd als pathognomonisch voor de ziekte van Wilson, maar wordt slechts bij 14% gezien. • Het is aanbevolen om een MRI ‐ scan te maken bij verdenking op een atypisch parkinsonisme. Een T2 ‐ gewogen MRI ‐ hersenen kan (vooral in gevorderde stadia) behulpzaam zijn bij het differentiëren tussen de ZvP en AP. Zie ook toelichting en onderbouwing. • Bij persisterende diagnostische twijfel: wacht het spontane beloop af. Vaak kan later in het ziektebeloop wel een waarschijnlijkheidsdiagnose gesteld worden. • De diagnostische accuratesse van ander aanvullend onderzoek dan de MRI is beperkt. • Voor de beeldvorming bij AP wordt verwezen naar de concept “richtlijn beeldvorming bij ZvP” (in autorisatiefase). Toelichting en onderbouwing Best beschikbare tools om te differentiëren tussen de verschillende parkinsonismen zijn [22]: - Klinische evaluatie (anamnese en onderzoek) door een neuroloog met expertise op het gebied van bewegingsstoornissen (eventueel ook nog een second opininion). - MRI hersenen. - CSF biomarkers (in de praktijk minder bruikbaar). Met aanvullend onderzoek kan meer zekerheid over de diagnose worden verkregen en kunnen eventuele andere aandoeningen worden aangetoond of uitgesloten. De meest gebruikte onderzoeken zijn: - MRI-scan van de hersenen. - Laboratoriumonderzoek. - DAT-scan (alleen voor geselecteerde patiënten, niet bruikbaar in de algemene parkinsonisme populatie)

RkJQdWJsaXNoZXIy Mjc2MDM=