Kwaliteitsstandaard Anorectale Malformatie

58 • de sacrale ratio (een maat voor de mate van aanleg van het heiligbeen) • wel/geen platte billen • de ontwikkeling van de bekkenbodemspieren • de ontwikkeling van de sfincter • de ontwikkeling van de zenuwen en het ruggenmerg, die de blaas, rectum en anus moeten besturen • de genezing van de anus na de hersteloperatie • eventuele vernauwingen in rectum/anaal kanaal • het ontlastingspatroon • de consistentie van ontlasting (Bristol scale, zie bijlage) Incontinentie voor ontlasting Gradaties van incontinentie voor ontlasting: • Incontinentie voor winden. • Incontinentie voor dunne /waterige ontlasting (brijachtige of dunne ontlasting niet kunnen ophouden). • Aandrangincontinentie (niet in staat bij aandrang de ontlasting productie lang uit te stellen). Volledige incontinentie (willekeurig verlies van grotere hoeveelheden ontlasting) geen aandrang voelen of omdat de sfincter en bekkenbodemspieren niet afsluiten. • Overloopincontinentie (iemand is gewoonlijk zindelijk, maar door veel harde ontlasting in het rectum, kan patiënt geen normaal gevormde ontlasting meer kwijt. Langs de harde ontlasting kan dan nog wel dunne diarree naar beneden lopen wat moeilijk op te houden is). • Soiling (vlekken in de broek) door niet goed afsluiten anus in rust. Vocht en kleine beetjes ontlasting in het rectum kunnen eruit lekken. Therapie/maatregelen bij het moeilijk zindelijk worden voor ontlasting Een kind met een anorectale malformatie heeft vaak meerdere operaties moeten ondergaan. Na deze operaties kan het kind zelf ontlasting hebben. Helaas gaat het niet bij ieder kind vanzelf. Factoren die het zindelijk worden extra moeilijk maken zijn: • Het afsluitmechanisme is afwijkend (uitstellen van ontlasting moeilijk). Bijvoorbeeld problemen met de inwendige kringspier, waardoor de nieuwe anus functioneel open staat. Hierdoor kan het kind aandranggevoel missen, dus hij/zij voelt de ontlasting niet aankomen en verliest ontlasting. • Gemis van aandranggevoel (zenuwvoorziening minder goed aangelegd of beschadigd bij operatie). • Reservoirfunctie van de darm is verminderd (beetjes ontlasting worden niet gevoeld). • Dunne ontlasting. • Buikpers niet goed aanwezig (door gemis aan aandrang heeft een kind het persen niet aangeleerd). • Baby met (tijdelijk) stoma mist de ervaringen met ontlasten die een baby zonder stoma wel opdoet. Het is niet bewezen dat dit minder continentie geeft, maar het kan van invloed zijn. • Klein kind met ARM doet in het anale gebied nare ervaringen op (operatieve behandeling, dilateren anus, luierdermatitis etc.). Dit geeft in het algemeen “ophoudgedrag”, waarbij kinderen de bekkenbodem vaak dichtknijpen of verkeerd leren gebruiken. • Interactie kind/ouders. Soms verwachten ouders te weinig en beginnen zij niet aan een training uit angst te overvragen. Soms vergen zij juist te veel. Kinderen met een ARM hebben extra aandacht nodig bij het zindelijk worden. Ongeveer de helft van de kinderen wordt zindelijk, de andere helft blijft een gradatie van incontinentie behouden.

RkJQdWJsaXNoZXIy Mjc2MDM=