Kwaliteitsstandaard atypische parkinsonismen

Pagina 79 Deelvraag 1l: Op welke wijze dient diagnostiek ingezet te worden voor het signaleren van een depressieve stoornis bij een patiënt met atypisch parkinsonisme, rekening houdend met aard, ernst en beloop van de problematiek? Aanbevelingen • Het is aanbevelen dat zorgverleners (neuroloog, parkinsonverpleegkundige, huisarts, arts ouderengeneeskunde, psychiater, revalidatiearts, GZ-psycholoog etc.) doorvragen naar eventueel aanwezige depressieve klachten en de gevolgen daarvan op het leven van patiënt en omgeving, en dat zij initiatief nemen om patiënt te helpen om hulp en ondersteuning voor de klachten te krijgen. • Tijdens de diagnostische fase en tijdens de follow-up is het belangrijk dat: - Patiënten hun eigen verhaal kunnen vertellen en er niet uitsluitend naar klachten en symptomen wordt gekeken. - Bij een eventueel aanwezige depressie de gevolgen daarvan voor meerdere levensgebieden, zoals werk en relatie, besproken worden. - Een eventueel gestelde diagnose “depressie’ gedeeld wordt door patiënt en hulpverlener. Hiervoor is het nodig dat de diagnose duidelijk wordt verteld en toegelicht en dat patiënt uitgelegd krijgt welke klachten er allemaal bij een depressie kunnen horen. - Patiënten moeten de mogelijkheid hebben om de diagnose te toetsen, bijvoorbeeld via een second opinion. - Patiënten contact hebben met lotgenotenorganisaties, en objectieve voorlichting over de aandoening krijgen. - De patiënt actief en gericht hulp krijgt aangeboden bij het vinden van een gespecialiseerde psychosociaal hulpverlener/psychiater die bij de problematiek en de persoonlijkheid van de patiënt past. • Voor het signaleren van depressieve klachten kan het gebruik van de NMS-vragenlijst (bijlage 8) van waarde zijn. Toelichting en onderbouwing Psychische klachten grijpen vaak sterk in in het dagelijks leven en kunnen het zelfvertrouwen van patiënten sterk ondermijnen. Door onbegrip en door eigen of andermans schaamte over de klachten, zullen patiënten zich vaak niet uiten over hun klachten, in het bijzonder niet over hun suïcidale gedachten. De herkenning van depressieve klachten door hulpverleners is in de ogen van patiënten vaak een probleem. Hulpverleners hebben soms moeite met het duiden van de klachten, vooral als patiënten deze niet volgens de boekjes presenteren of zelf hun problemen niet als zodanig interpreteren. Voor patiënten is het belangrijk dat hulpverleners doorvragen naar depressieve klachten en hun gevolgen en dat zij ondersteuning bieden en initiatief nemen om samen met de patiënt iets aan de klachten te doen. Van belang is dat de relatie tussen het atypische parkinsonisme en de depressieve klachten of stoornis wordt geëxploreerd. De depressie kan het fysiologische gevolg zijn van het atypisch parkinsonisme (“stemmingsstoornis door somatische aandoening”), maar kan ook een psychologische reactie op de pijn, de beperkingen of de slechte prognose van het atypisch parkinsonisme zijn (aanpassingsstoornis). Ook kan het zijn dat er geen causaal verband bestaat met het atypisch parkinsonisme (coïncidentie). Onderscheid dementie/depressie Het kan moeilijk zijn om een beginnend dementieel syndroom te onderscheiden van een depressie. Een depressie kan voorkomen bij het begin van een dementieel syndroom, maar kan ook oorzaak zijn van een dementieel syndroom. Bij het stellen van de differentiële diagnose kan rekening gehouden worden met: - Bewustzijn van de cognitieve stoornissen: de depressieve patiënt is zich (meestal meer) bewust van het optreden van zijn cognitieve stoornissen (aandacht, concentratie, geheugen). - Onverschilligheid/Somber zijn: De houding van een depressieve patiënt is vaak onverschillig, somber. Apathie komt veel voor bij parkinsonismen en is niet altijd geassocieerd met depressie. - Confabuleren: Gissen of confabuleren komt bij de depressieve patiënt meestal niet voor. Een proefbehandeling met antidepressiva kan bijdragen aan de diagnostiek.

RkJQdWJsaXNoZXIy Mjc2MDM=