Previous Page  23 / 105 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 23 / 105 Next Page
Page Background

21

4.1 Zorg voor en tijdens de zwangerschap

Als je een kinderwens hebt en je hebt al een kindje met een craniofaciale

aandoening (of je hebt zelf een craniofaciale aandoening), dan kun je bij de

klinisch geneticus informatie vragen. Een klinisch geneticus geeft advies over de

kans op een volgend kind met een craniofaciale aandoening (herhalingskans) en

geeft je ook eventuele keuze-alternatieven bij de vervulling van de kinderwens

(zoals de mogelijkheden van prenatale diagnostiek). Deze arts begeleidt je in de

periode tot de zwangerschap.

Als je al zwanger bent en er is met een echo vastgesteld dat er mogelijk iets

aan de hand is met de baby, dan zal de gynaecoloog je doorverwijzen naar een

expertisecentrum voor craniofaciale aandoeningen. In het expertisecentrum

krijg je informatie over de mogelijke aandoening. Je krijgt een afspraak met

de klinisch geneticus voor erfelijkheidsadvies. Het expertisecentrum geeft

de gynaecoloog advies over de bevalling. De gynaecoloog bespreekt met jou

of de bevalling het beste in het ziekenhuis (waar je onder controle bent) kan

plaatsvinden of in het expertisecentrum. Jij besluit samen met de gynaecoloog

waar je gaat bevallen.

4.2 Zorg voor de pasgeboren baby

Als er aanwijzingen zijn dat jouw baby een craniofaciale aandoening heeft,

zal jouw baby direct na de bevalling onderzocht worden door de verloskundig

zorgverlener (verloskundige, huisarts of gynaecoloog). Als er afwijkingen

worden gevonden, gaat de kinderarts verder met onderzoek.

Zodra jouw baby tussen de 8 tot 14 dagen oud is, onderzoekt de

jeugdverpleegkundige het kindje op (algemene) lichamelijke ontwikkeling en

groei. Als er een vermoeden bestaat op een craniofaciale aandoening wordt jouw

baby direct verwezen naar de huisarts of wordt vervroegd een afspraak gemaakt

op het consultatiebureau bij de jeugdarts. In deze gevallen hoeft er nog niets aan

de hand te zijn. Het kan bijvoorbeeld zijn dat het kindje een voorkeurshouding

heeft, waardoor de schedel een afwijkende vorm heeft gekregen.

4. Welke zorg is in welke fase mogelijk?