Previous Page  12 / 105 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 12 / 105 Next Page
Page Background

10

Autosomaal dominant

Aandoeningen

die

autosomaal

dominant

overerven ontstaan door

een mutatie in een bepaald gen. De

invloed van dit gen met een foutje, is

sterker dan van het gen met de goede

erfelijke code. Dit betekent dat je al

verschijnselen van de aandoening

kunt krijgen, als je van één van

je ouders zo’n gen met een foutje

hebt doorgekregen. Iemand met de

aandoening heeft dus één gen met

het foutje en één goed gen. Een ouder

heeft dus bij elk kind een kans van

1 op 2 (50%) de aandoening door te

geven. Ook is er een kans van 1 op 2

(50%) dat de aandoening niet wordt doorgegeven. Dit gebeurt willekeurig, bij elk

kind opnieuw. Aandoeningen die op deze manier overerven, komen bij mannen

en vrouwen even vaak voor.

Iemand die een aandoening heeft die

autosomaal recessief

overerft, heeft

van beíde ouders een gen met een

foutje gekregen. Hierbij is de invloed

van het goede gen sterker dan het

gen met de mutatie. De ouders zijn

dan drager van de aandoening. Zij

hebben één gen met het foutje en één

goed gen. Van dragerschap merk je

zelf meestal niets. Het goede gen is

namelijk voldoende om te voorkomen

dat je zelf de aandoening krijgt. Als

beide ouders drager zijn, heeft elk

kind een kans van 1 op 4 (25%) op de

aandoening. En ieder kind heeft een

Bron: Afdeling Klinische Genetica, UMC Utrecht

Bron: Afdeling Klinische Genetica, UMC Utrecht