Previous Page  15 / 25 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 15 / 25 Next Page
Page Background

Downsyndroom

de zwangere vervolgonderzoek (niet-invasieve prenatale

test (NIPT), vlokkentest of vruchtwaterpunctie) aan.

De combinatietest wordt meestal niet vergoed door de

zorgverzekeraars, ongeacht de leeftijd van de zwangere,

behalve als er sprake is van een medische indicatie

(bijvoorbeeld een eerder kind met Downsyndroom).

Ongeveer 25-30% van de vrouwen maakt gebruik van de

combinatietest.

·

·

NIPT

Sinds 2015 kunnen zwangeren, na een positieve

uitslag op de combinatietest of als er om andere redenen

een medische indicatie is, kiezen voor de niet-invasieve

prenatale test (NIPT). Hierbij kan foetaal DNA in het bloed

van de moeder worden gedetecteerd en onder andere

trisomie 21 worden vastgesteld. De kosten voor de NIPT

worden momenteel uit het basispakket vergoed. In de

toekomst wordt de NIPT mogelijk als eerste test aan alle

zwangeren aangeboden. Over de vergoeding hiervan is

nog niet beslist.

·

·

Vlokkentest en vruchtwaterpunctie

Bij een afwijkende

uitslag van de combinatietest of de NIPT kan de zwangere

kiezen voor een vlokkentest (11

e

-14

e

zwangerschapsweek)

of vruchtwaterpunctie (16

e

-18

e

zwangerschapsweek),

waarbij de diagnose Downsyndroom definitief gesteld

wordt met chromosoomonderzoek. Het risico op een

miskraam bij deze procedures is 0,3-0,5%. De kosten

worden uit het basispakket vergoed.

·

·

Structureel echoscopisch onderzoek (SEO,

20-wekenecho)

Alle zwangeren in Nederland krijgen

sinds 2007 een SEO aangeboden. Hiervan maakt meer dan

90% van de vrouwen gebruik. Deze echo is niet bedoeld

omDownsyndroom aan te tonen of uit te sluiten, maar

kan door het opsporen van afwijkingen wel in de richting

van Downsyndroomwijzen. De kosten hiervoor worden

volledig vergoed en gaan niet ten koste van het eigen risico.

Zwangerschap

·

·

Miskraam

Naar schatting 75% van alle concepties waarbij

een vrucht met Downsyndroom is gevormd, eindigt in een

spontane miskraam, vaak in de eerste dagen of weken

van de zwangerschap. Het risico op een intra-uteriene

vruchtdood tussen de tiende week van de zwangerschap

en de geboorte ligt rond de 30-35%.

·

·

Zwangerschap bij een vrouwmet Downsyndroom

Zwangerschappen bij vrouwen met Downsyndroom

zijn beschreven maar komen zeer zelden voor, door

verminderde vruchtbaarheid, de leefsituatie, het gebruik

van anticonceptie en omdat een aanzienlijke groep niet

seksueel actief is. De theoretische kans op een kind met

Downsyndroom is ongeveer 50% bij de conceptie maar

veel lager bij de geboorte. Dit komt doordat miskramen

veelvuldig optreden als de foetus Downsyndroom

heeft. Wanneer vrouwen met Downsyndroom een

kinderwens hebben of al zwanger zijn, komen vragen over

wilsbekwaamheid en ouderschapscompetenties naar

voren. De huisarts verwijst de vrouw in dat geval naar een

AVG, die zo nodig een orthopedagoog en/of psycholoog

consulteert.

Bevalling

De geboorte van een kind met Downsyndroom geeft meestal

geen specifieke problemen: apgarscore, zwangerschapsduur

en geboortegewicht zijn niet afwijkend. Wel komt hypotonie

vaker voor. Kinderen met Downsyndroomworden even

vaak thuis geboren als andere kinderen (70% in het

ziekenhuis, 30% thuis). De huisarts of verloskundige verwijst

pasgeborenen met Downsyndroom op korte termijn naar de

kinderarts. Een acute opname is meestal niet nodig.

Borstvoeding

Borstvoeding heeft een gunstig effect op de mondmotoriek

en spraakontwikkeling van kinderen met Downsyndroom.

Daarnaast heeft moedermelk een positieve invloed op de

immuniteit, die bij deze kinderen verminderd kan zijn. Door

de zwakke mondmotoriek kan extra ondersteuning nodig zijn

van een lactatiedeskundige of prelinguïstisch logopedist.

Algemene aandachtspunten

Uit een enquête onder huisartsen van mensen met

zeldzame spierziekten komen aandachtspunten naar voren

die ook gelden voor de huisartsenzorg bij mensen met

Downsyndroom.

6,13

·

·

Benader de ouders van de patiënt op korte termijn actief,

zodra de diagnose bekend is.

·

·

Vraag zo nodig na hoe de aanpak van de huisarts in de fase

voorafgaand aan de diagnosestelling door de ouders is

ervaren. Ga vervolgens na hoe die aanpak of de opstelling

van de huisarts de arts-patiëntrelatie heeft beïnvloed.

·

·

Vraag na in hoeverre de ouders en andere naasten de

diagnose verwerkt en geaccepteerd hebben. Herhaal deze

vraag gedurende het leven om na te gaan of, en hoe, het

lukt om te kunnen omgaan met veranderingen, vooral

wanneer er sprake is van achteruitgang.

·

·

Vraag na welke afspraken met de ouders gemaakt zijn

over een taakverdeling tussen de behandelaars en over de

zorgcoördinatie.

·

·

Bespreek de verwachtingen van de ouders ten aanzien

van de huisarts. Hoe loopt de communicatie en wat kan de

huisarts de persoon met Downsyndroom en zijn naasten

bieden? Stel zo nodig verwachtingen bij.

·

·

Vraag actief na bij de ouders wie de hoofdbehandelaar is.

13

·

·

Pas indien het hoofdbehandelaarschap is overgedragen de

contactgegevens in het huisartsinformatiesysteem aan.

Vraag naar eventuele veranderingen in de afspraken met

betrekking tot de taakverdeling.

A

andachtspunten voor de huisarts

13