Previous Page  10 / 19 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 10 / 19 Next Page
Page Background

Klinefeltersyndroom

8

Tannerstadium 3 en bij vertrouwdheid met masturbatie

kan de jongen een semenanalyse laten doen. Dit gebeurt

bij voorkeur onder zorgvuldige begeleiding van een in

andrologie gespecialiseerde uroloog in een centrum

waar semencryopreservatie mogelijk is en TESE bij

Klinefeltersyndroomwordt uitgevoerd (AMC, Radboudumc

en Erasmus MC). Bij een azoöspermie begeleidt de uroloog

de jongen en zijn ouders bij de overwegingen om een

microdissectie-TESE (micro-TESE) te verrichten, preventief

op jongvolwassen leeftijd of op volwassen leeftijd bij een

actuele kinderwens.

·

·

Micro-TESE

Testiculaire spermatozoa kunnen preventief

worden gecryopreserveerd om in de toekomst gebruikt

te worden voor geassisteerde voortplanting met

intracytoplasmatische sperma-injectie (ICSI). Bij micro-

TESE zoekt de uroloog via microchirurgie gericht naar

tubuli semeniferi met actieve spermatogenese. Dit leidt

tot minder schade aan de testes dan bij reguliere TESE.

Jongens/mannen moeten ten minste 4-6 maanden voor de

TESE-procedure stoppen met testosteronsuppletie, omdat

testosteron de productie van spermatozoa onderdrukt.

·

·

Kinderwens

Met micro-TESE/ICSI krijgt 20% van de

mannen met Klinefeltersyndroom een genetisch eigen

kind. Andere opties zijn spermadonatie (kunstmatige

inseminatie van een donor, KID) en adoptie.

·

·

Chromosoomafwijkingen bij het kind

Het risico op een

kind met een geslachtschromosomale of autosomale

chromosoomafwijking na micro-TESE/ICSI is licht

verhoogd. Klinefeltersyndroomwordt in 5% overgedragen

op het nageslacht.

·

·

Preïmplantatie genetische diagnostiek (PGD)

Vanwege

het verhoogde risico op chromosoomafwijkingen

bij het kind bieden artsen PGD aan. Met een IVF-

procedure worden embryo’s verkregen. Vóór plaatsing

van de embryo’s worden enkele cellen van een embryo

afgenomen en onderzocht op chromosoomafwijkingen.

De gynaecoloog plaatst één of twee niet-aangedane

embryo’s in de baarmoeder. Wanneer aanstaande ouders

PGD overwegen, kan de (huis)arts hen verwijzen naar een

klinisch geneticus voor een voorlichtings-/adviesgesprek

(zie

Consultatie en verwijzing

).

·

·

Testosteron na micro-TESE

Na micro-TESE kan tijdelijk

een verlaagde testosteronproductie ontstaan, waarvoor

de jongen/man extra testosteron nodig kan hebben. De

behandelend arts (meestal de endocrinoloog of androloog)

controleert het testosterongehalte dan ook iedere 6

maanden in de periode na micro-TESE. Bij 95% van de

mannen is het testosterongehalte binnen 12-18 maanden

weer op het niveau van voor de micro-TESE.

Ouders van een zoonmet Klinefeltersyndroom

·

·

Herhalingskans

De kans dat een volgende zoon ook

Klinefeltersyndroom heeft is kleiner dan 1%.

·

·

Prenatale diagnostiek

Prenatale diagnostiek

met een vlokkentest (11 weken zwangerschap) of

vruchtwaterpunctie (16-18 weken zwangerschap) is

mogelijk. Een klinisch geneticus en/of gynaecoloog kan

de aanstaande ouders voorlichting, advies en begeleiding

geven.

·

·

Zwangerschapsafbreking

Wanneer artsen de diagnose

Klinefeltersyndroom prenataal stellen, kiezen sommige

aanstaande ouders voor zwangerschapsafbreking. Een

klinisch geneticus en/of gynaecoloog kan hen helpen een

weloverwogen keuze te maken. Aanstaande ouders kunnen

ook contact opnemen met de Nederlandse Klinefelter

Vereniging (zie

Consultatie en verwijzing )

.

Algemene aandachtspunten

Uit een enquête onder huisartsen van mensen met

zeldzame spierziekten komen aandachtspunten naar voren

die ook gelden voor de huisartsenzorg bij mensen met

Klinefeltersyndroom.

9,18

·

·

Benader de patiënt op korte termijn actief, zodra de

diagnose bekend is.

·

·

Vraag zo nodig na hoe de aanpak van de huisarts in de fase

voorafgaand aan de diagnosestelling door de patiënt is

ervaren. Ga vervolgens na hoe die aanpak of de opstelling

van de huisarts de arts-patiëntrelatie heeft beïnvloed.

·

·

Vraag na in hoeverre de patiënt en naasten de diagnose

verwerkt en geaccepteerd hebben. Herhaal deze vraag

gedurende de ziekte om na te gaan of, en hoe, het lukt om

te kunnen omgaan met veranderingen, vooral wanneer er

sprake is van achteruitgang.

·

·

Vraag na welke afspraken met de patiënt gemaakt zijn

over een taakverdeling tussen de behandelaars en over de

zorgcoördinatie.

·

·

Bespreek de verwachtingen van de patiënt ten aanzien

van de huisarts. Hoe loopt de communicatie en wat kan de

huisarts de patiënt bieden? Stel zo nodig verwachtingen

bij.

·

·

Vraag actief na bij de patiënt wie de hoofdbehandelaar is in

het ziekenhuis.

18

·

·

Pas indien het hoofdbehandelaarschap is overgedragen de

contactgegevens in het huisartsinformatiesysteem aan.

Vraag naar eventuele veranderingen in de afspraken met

betrekking tot de taakverdeling.

·

·

Vraag of een regievoerend arts is aangesteld. Bij sommige

zeldzame aandoeningen heeft de patiënt een regievoerend

arts, die de coördinatie en inhoudelijk overzicht heeft

en proactief optreedt. Voor volwassenen kan het één

van de verschillende specialisten zijn. Soms is de

hoofdbehandelaar tevens regievoerend arts, maar niet

altijd.

18

A

andachtspunten voor de huisarts