Previous Page  4 / 19 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 4 / 19 Next Page
Page Background

Klinefeltersyndroom

E

nkele feiten

Vóórkomen

·

·

Prevalentie

Naar schatting heeft 1 op de 400-700 mannen

Klinefeltersyndroom. Hiermee is het de meest voorkomende

geslachtschromosomale afwijking. Van de mannen die

onderzocht worden vanwege infertiliteit, heeft 3-4%

Klinefeltersyndroom. Bij slechts 40% van de mannen met

Klinefeltersyndroom stellen artsen de diagnose. Een huisarts

met een normpraktijk van 2.500 patiënten die 30 jaar werkt,

heeft op basis van deze cijfers ongeveer 2-3 jongens/mannen

met Klinefeltersyndroom in zijn praktijk.

·

·

Geslacht

Klinefeltersyndroom komt alleen voor bij mannen.

·

·

Etniciteit

Klinefeltersyndroom komt voor bij alle etnische

groepen.

Etiologie en erfelijkheid

·

·

Etiologie

De wijze waarop het extra X-chromosoom leidt

tot de syndroomkenmerken is niet bekend. Mogelijk speelt

onvolledige inactivatie van het extra X-chromosoom een rol.

Bij Klinefeltersyndroom is er sprake van gonadale dysfunctie.

Reeds in utero ontstaat testiculaire kiemceldegeneratie,

vanaf de midpuberteit zijn ook de Sertoli- en Leydigcellen

aangedaan. Daarnaast zijn er duidelijke aanwijzingen dat de

hersenen van jongens en mannen met Klinefeltersyndroom

anders functioneren, bijvoorbeeld bij het verwerken van

verbale en sociale informatie.

·

·

Erfelijkheid

Jongens en mannen met Klinefeltersyndroom

hebben één of meerdere extra X-chromosomen. Het extra

X-chromosoom is ongeveer even vaak afkomstig van de

moeder als van de vader. Op verschillende momenten tijdens

de meiose en mitose kan er een extra X-chromosoom bij

komen. Alleen het vóórkomen van meiose-II-nondisjunctie in

de eicel is gerelateerd aan een hogere maternale leeftijd.

Varianten

Van de jongens/mannen met Klinefeltersyndroom heeft

80-90% een 47,XXY-karyotype.

Bij de rest is er sprake van een mozaïek-Klinefeltersyndroom

(bijvoorbeeld een combinatie van 46,XY/47,XXY) of, in zeldzame

gevallen, karyotypes met meer X-chromosomen (bijvoorbeeld

48,XXYY of 49,XXXXY).

2

Klinefeltersyndroom

Het Klinefeltersyndroomwerd in 1942 voor het eerst beschreven door de Amerikaanse internist Harry Klinefelter.

In 1959 bleek dat mannenmet Klinefeltersyndroom één of meer extra X-chromosomen hebben. De meeste mannen

hebben een 47,XXY-karyotype, hoewel ook andere varianten enmozaïekvormen voorkomen. Klinefeltersyndroom is

de meest voorkomende geslachtschromosomale afwijking, met een prevalentie van 1 op de 400-700mannen. Artsen

stellen de diagnose echter bij minder dan 40%van de mannenmet Klinefeltersyndroom.

De aard en ernst van de medische, psychologische en sociale gevolgen variëren sterk. Voor de puberteit vertonen

jongens zelden specifieke kenmerken. Wel hebben zij vaker een vertraagde ontwikkeling opmotorisch gebied en

spraak-/taalgebied. Meer dan de helft van de mannenmet Klinefeltersyndroomheeft een tekort aan testosteron.

Hierdoor kunnen hypotonie, verminderde vruchtbaarheid, vermoeidheid, gynaecomastie en osteoporose ontstaan.

Ook leer- en gedragsproblemen komen relatief vaak voor. Jongens enmannenmet Klinefeltersyndroom zijn vaak,

maar zeker niet altijd, langer dan gemiddeldmet een vrouwelijke habitus en kleine testes.

Door een vroege diagnose kunnen jongens enmannenmet Klinefeltersyndroom eerder met testosteronbehandeling

beginnen en gezondheidsschade voorkomen. Testosteronsuppletie heeft echter ook bijwerkingen, bijvoorbeeld op

psychosociaal gebied en fertiliteit. De voor- en nadelenmoeten arts en patiënt daarom samen goed afwegen.

Nieuwe vruchtbaarheidstechnieken (onder andere micro-TESE/ICSI)maken het voor een deel van de mannenmet

Klinefeltersyndroommogelijk ombiologisch eigen kinderen te krijgen.