Congenitale melanocytaire naevi
·
·
Incidentie melanomen
bij patiënten met CMN:
-- In kleine en middelgrote CMN (
˂
20cm PAS) lijkt het risico
op melanoom niet hoger dan in de algehele bevolking.
-- Het risico op een melanoom bij patiënten met grote
CMN (
˃
20 cm PAS) is naar schatting ongeveer 2%.
-- De meeste melanomen ontstaan in reuzen CMN
(
˃
40 cm PAS). In deze groep stijgt het risico naar ± 10%.
Melanomen kunnen al op de kinderleeftijd voorkomen, met
name bij grotere CMN (
˃
20 cm PAS). Melanomen ontstaan
soms ook in het centraal zenuwstelsel. Niet altijd stelt
men dan ook de diagnose melanoom. Soms duidt men de
klachten en verschijnselen als neurocutane melanocytose
(NCM). Een percentage voor het aantal melanomen in het
centraal zenuwstelsel is daardoor moeilijk te noemen.
·
·
Voorkomen neurocutane melanocytose
Op basis van
de literatuur is niet goed te zeggen hoe hoog het risico op
neurocutane melanocytose (NCM) is vanwege verschillende
definities die worden gehanteerd. Symptomatische NCM
is beschreven bij ongeveer 2,5 tot 15% van de patiënten
met grotere CMN (
˃
20 cm PAS).
Het risico op NCMmet ernstig beloop lijkt bij patiënten
met CMN
˃
20 cm PAS rond de 2% te liggen.
·
·
Registratie van patiënten
De werkgroep van de
multidisciplinaire richtlijn werkt aan het opzetten van een
(inter)nationale registratie voor patiënten met CMN. Dit om
een beter beeld te krijgen van onder andere het vóórkomen,
het natuurlijk beloop en de impact van behandelingen van
CMN. Deze registratie zal te zijner tijd te vinden zijn via
www.huidhuis.nl/huidaandoening/moedervlek-aangeboren .Etiologie
Naevuscellen zijn afkomstig van de embryonale neurale lijst.
De melanocyten migreren naar het overliggende ectoderm.
Naevi zijn benigne clonale proliferaties van melanocyten.
Een complex netwerk van genen reguleert de proliferatie,
differentiatie en migratie van melanocyten. De huidige
gedachte is dat bij CMN vroeg in de embryogenese de
(postzygotische) voorlopercellen van melanocyten muteren,
resulterend in een mozaïek-patroon van melanocyten die
zich naar de huid en eventueel ook hersenen en ruggenmerg
kunnen verspreiden. Bij het tegelijkertijd voorkomen van
cutane laesies en (niet) melanocytaire hersenlaesies wordt
bij patiënten met CMN in beide laesies dezelfde mutatie
gevonden. Het moment van de mutatie bepaalt voor een
belangrijk deel hoe uitgebreid de CMN zich presenteert:
-- vroeg in de embryonale ontwikkeling leidt zo’n mutatie tot
wijde verspreiding van naevuscellen naar de huid (reuzen
CMN en satellieten) en ook naar het centraal zenuwstelsel;
-- laat in de embryogenese leidt zo’n mutatie tot kleinere,
alleen cutane CMN, in een beperkt gebied, zonder
satellieten.
Gevonden mutaties bij CMN-patiënten zijn onder andere
DNA-mutaties die coderen voor BRAF-, NRAS-, MC1R-, TP53-
en GNAQ- enzymen. Multipele CMN (inclusief satellietnaevi),
melanomen en neurocutane melanocytose lijken een
gezamenlijke moleculaire/genetische basis (NRAS-mutaties)
te hebben.
Diagnose
De diagnose wordt klinisch gesteld door de dermatoloog.
Een melanocytaire naevus die zichtbaar is bij de geboorte
of zichtbaar wordt in de eerste levensweken (tot leeftijd
3 maanden) is een congenitale melanocytaire naevus. Bij het
lichamelijk onderzoek zijn de naevus en de typische klinische
kenmerken te zien. Zie
Symptomen, Uiterlijke kenmerken.
Grote CMN zijn direct zichtbaar en patiënten komen in de
meeste gevallen al snel na de geboorte bij een arts. Het is dus
bekend dat zij al bij de geboorte aanwezig waren. Bij kleine
CMN is dat niet altijd zo en is de anamnese leidend in het
onderscheid met verworven naevi.
Met neurologisch onderzoek en MRI-onderzoek screent de arts
op niet-cutane naevusproliferaties indien er neurologische
symptomen zijn.
·
·
Diagnostiek door de dermatoloog:
-- Anamnese en onderzoek.
-- Inspectie en opmeten van de naevus. Noteren volgens
classificatie van Krengel.
-- Inspectie/palpatie van de naevus op atypische aspecten.
-- Zo nodig, bij twijfel over de diagnose, het nemen van een
biopt (om aan te tonen dat het een melanocytaire laesie
betreft, en geen naevus van Ota, café-au-lait macula,
mongolenvlek).
-- Consult kinderarts en zo nodig consult neuroloog voor
diagnostiek naar eventuele meningeale betrokkenheid bij
naevi groter dan 20 centimeter. Vooral aangeraden als er
(veel) satellietnaevi zijn. Op indicatie MRI-onderzoek.
Differentiaal Diagnose
·
·
dysplastische naevus;
·
·
café-au-lait macula;
·
·
Beckernaevus (vaak pas op latere leeftijd aanwezig);
·
·
maligne melanoom;
·
·
naevus van Ota (meer blauwverkleuring);
·
·
naevus van Ito (meer blauwverkleuring);
·
·
mongolenvlek (meer blauwverkleuring);
·
·
Spitznaevus;
·
·
naevus spilus;
·
·
blauwe naevus;
·
·
congenitaal hamartoom van glad spierweefsel.
Prognose
De prognose van patiënten met CMN is goed. In de voorlichting
en follow-up van patiënten met CMN is het van belang om uit
te leggen dat er in principe een normale levensverwachting
is, ook bij grote en reuzen CMN. Wel is het hierbij van belang
patiënt/ouders te informeren over de hoogte van het risico op
complicaties (melanoom, NCM).
3