Congenitale melanocytaire naevi
6
-- gegeneraliseerde epileptische insulten;
-- toegenomen hoofdomtrek;
-- uitpuilende (voorste) fontanel;
-- fotofobie;
-- papiloedeem;
-- nekstijfheid;
-- hersenzenuwuitval, met name
n.VIen n.VII;
-- ataxie, met uiteindelijk niet meer rechtop kunnen zitten
of lopen;
-- stoornis blaas- of darmfunctie;
-- psychiatrische symptomen;
-- taalstoornis (afasie);
-- spraakstoornis (dysartrie);
-- focale epileptische insulten;
-- gelokaliseerde sensomotorische stoornissen;
-- ontwikkelingsachterstand;
-- focale epilepsie.
De oorzaak van deze symptomen is een verhoogde
intracraniële druk, intracraniële massa en/of
ruggenmergcompressie. Bij NCM-patiënten met daarbij
duidelijke neurologische klachten, gaat het vaak snel
slechter met mogelijk overlijden op jonge leeftijd tot
gevolg.
Follow-up
Bij de follow-up door de behandelend dermatoloog zijn de
volgende punten belangrijk:
·
·
Alert zijn op veranderingen
Ouders krijgen instructie dat
zij laagdrempelig terugkomen bij de dermatoloog bij elke
verandering die zij zien. Het beste kunnen ouders één keer
per maand bij goed licht onderzoek doen en eventueel ook
foto’s maken. Om ouders niet onnodig ongerust te maken,
bespreekt de dermatoloog van te voren dat een CMN van
aspect kan veranderen. Een verandering kan dus optreden
en hoeft geen reden tot zorg te zijn.
·
·
Classificatie
Indien het uiterlijk van de CMN is veranderd,
past de dermatoloog de classificatie van Krengel hierop
aan en vermeldt deze verandering met datum in de
classificatie.
·
·
Beoordelingscriteria
Dit zijn andere criteria dan bij de
follow-up van verworven melanocytaire naevi. Verworven
naevi worden met behulp van de ABCDE-criteria gevolgd:
Asymmetry, Border, Color, Diametre, Evolution/Elevation.
Bij CMN zijn deze niet bruikbaar omdat CMN van zichzelf
kenmerken kunnen vertonen, die volgens deze indeling
afwijkend zijn, maar die bij CMN fysiologisch zijn. Ook
kunnen melanomen bij kinderen zich vaak anders
presenteren (amelanose, bloeden, bolvormig, color).
Wel is het criterium ‘evolutie’ bruikbaar bij CMN.
·
·
Evolueren van CMN
Vaak evolueren CMN, vooral in
de kinderjaren. Dit hoeft niet te duiden op maligne
ontaarding. Een voorbeeld is het ontstaan van benigne
proliferatieve noduli. Deze kunnen lijken op nodulaire
melanomen.
·
·
Een anamnese
is zeer belangrijk bij het opsporen van
veranderingen of symptomen die zouden kunnen wijzen
op maligne degeneratie of op neurocutane melanocytose.
Ook is de anamnese van belang voor het inventariseren
van zorgen, vragen en (psychosociaal) welbevinden.
De dermatoloog vraagt naar:
-- het algeheel welbevinden;
-- veranderingen in de naevi;
-- eventueel nieuw ontstane naevi;
-- klachten van jeuk, bloeding, droogheid en kwetsbaarheid
van de naevi;
-- neurologische symptomen, met name bij patiënten met
een verhoogd risico;
-- het psychosociaal welbevinden;
-- de therapeutische aspecten;
-- de cognitieve, psychosociale en motorische
ontwikkeling.
·
·
Lichamelijk onderzoek
Belangrijk zijn:
-- Het aantal naevi.
-- Het morfologisch aspect van de naevi (kleur, begrenzing,
oppervlak, beharing, aanwezigheid van noduli, droogte,
krabeffecten, ulceraties).
-- De grootte en de lokalisaties van de naevi. De
dermatoloog meet lengte en breedte van de
moedernaevus en eventueel enkele andere naevi
(Krengel).
-- In toto inspectie, inclusief genitaal, behaarde hoofdhuid
en onder voetzolen.
-- Palpatie van diepere delen van de CMN, omdat
melanomen zich als nodus diep in de dermis kunnen
presenteren.
B
eleid