Previous Page  8 / 17 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 8 / 17 Next Page
Page Background

Cystinose

6

Zorgcoördinatie

Het behandelbeleid voor cystinose wordt voor kinderen

bepaald door een kinderarts-nefroloog en voor volwassen

patiënten door een internist met aandachtsgebied metabole

ziekten in samenwerking met de nefroloog.

·

·

Transitie van kind- naar volwassen(en) zorg

is een

precair proces, dat het beste kan plaats vinden in een

expertisecentrum voor cystinose (zie

Consultatie en Verwijzing )

.

·

·

Een

multidisciplinaire aanpak

is van groot belang, zeker

ook gezien het multi-orgaankarakter van cystinose. Hierbij

moeten in ieder geval een nefroloog, oogarts, internist

metabole ziekten en eventueel ook een endocrinoloog

en/of neuroloog betrokken zijn. Deze zorg is in ieder geval

gewaarborgd in het expertisecentrum in Nijmegen (zie

Consultatie en Verwijzing )

.

Controle

Na de diagnose ziet de behandelaar de patiënten ongeveer

elke drie tot zes maanden voor controle en follow-up. Omdat

cystinose een multi-orgaanaandoening is, is een brede

evaluatie noodzakelijk. Bij kinderen kijkt de kinderarts-

nefroloog onder meer naar:

·

·

lengte/gewicht/bloeddruk/lichamelijk onderzoek;

·

·

bloedonderzoek naar onder andere de nierfunctie,

elektrolyten, leverfunctie en endocriene afwijkingen;

·

·

lCL (leucocyte cystine level): één tot vier keer per jaar ten

behoeve van de dosering van cysteamine, bij kinderen

vaker dan bij volwassenen (zie

Behandeling

);

·

·

echografie van de nieren (in verband met nefrocalcinose);

·

·

handfoto (röntgen) in verband met de botrijping;

·

·

controle oogarts (spleetlamponderzoek naar

kristalvorming in de cornea).

Behandeling

De behandeling van cystinose rust in feite op drie pijlers:

·

·

behandeling met cysteamine;

·

·

behandeling renale problematiek (Fanconi-syndroom);

·

·

niervervangende therapie (dialyse en/of transplantatie).

Psychosociale hulp

is gezien de ernst van de aandoening een

belangrijk deel van de behandeling in alle levensfasen (zie

Aandachtspunten voor de huisarts )

.

Behandeling met cysteamine

De hoeksteen van de behandeling is de toediening van

cysteamine. Dit medicijn zorgt voor de afvoer van cystine

uit de cel en vermindert zo de stapeling. Deze behandeling

moet zo vroeg mogelijk beginnen en is levenslang. Hiermee

wordt progressie van de ziekte niet voorkomen, maar het

verbetert de prognose wel aanzienlijk. Trouwe inname leidt

tot uitstel van eindstadium nierfalen met 6 tot 10 jaar en tot

vertraging of zelfs voorkomen van extrarenale gevolgen van

de aandoening.

3,8

Het meest gebruikt is cysteaminebitartraat. Dit medicijn

heeft geen maagsapresistente coating en dient elke 6 uur

te worden ingenomen of toegediend via een eventuele

PEG-sonde, ook ’s nachts. Vanwege gastro-intestinale

bijwerkingen hoogt de kinderarts de dosering in het begin

langzaam op. Het is moeilijk om therapietrouw te zijn. Het

medicijn heeft naast de gastro-intestinale bijwerkingen en

de lastige toediening, nog een bijwerking: de patiënt ruikt

‘naar’ (omschreven als ‘rotte-eierenlucht’). Riboflavine

(vitamine B2) of chlorofyl tabletten kunnen deze geur

mogelijk maskeren.

3

Hypermobiliteit wordt ook genoemd als

bijwerking door ouders en patiënten.

In de toekomst komt het medicijn waarschijnlijk beschikbaar

met een maagsapresistente coating. Met deze coating hoeft

het medicijn nog maar 2 maal daags te worden ingenomen

(elke 12 uur), wat de therapietrouw zal bevorderen en de

belasting voor de patiënt en het gezin zal verminderen.

De kinderarts-nefroloog past de dosering aan, aan de hand

van de LCL (leucocyte cystine levels). Deze bepaling kan

slechts in enkele laboratoria worden gedaan. Een te lage

dosering leidt tot een verdere stapeling van cystine.

Bij een te

hoge dosering

van cysteamine kunnen de volgende

bijwerkingen ontstaan:

·

·

zwellingen op de ellebogen, lijkend op littekenweefsel of

blauwe plekken;

·

·

ernstige botpijn en botdeformiteiten;

·

·

rode striae aan de buitenzijde van armen en benen;

·

·

musculaire of neurologische symptomen, zoals

myopathie.

3

Bij deze symptomen dient de zorgverlener (huisarts/

kinderarts/internist/anders) met spoed contact op te nemen

met het expertisecentrum (zie

Consultatie en Verwijzing

).

·

·

Cysteamine oogdruppels

Orale cysteamine heeft geen

effect op de ontwikkeling van cystine kristallen in de

cornea, omdat het hoornvlies niet doorbloed is. Om

oogproblemen te voorkomen moet de patiënt daarom

ook 6 maal daags cysteamine oogdruppels gebruiken.

De druppels kunnen een heftig brandend gevoel geven.

Onbehandeld kan de cystinestapeling tot dusdanige

schade aan de cornea leiden dat een corneatransplantatie

noodzakelijk is. Na corneatranplantatie moet de patiënt

de oogdruppels doorgebruiken, om beschadiging van het

transplantaat door cystinekristallen te voorkomen.

3

B

eleid