Previous Page  11 / 23 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 11 / 23 Next Page
Page Background

Frontotemporale dementie (FTD)

9

·

·

Medicamenteuze behandeling

Een medicamenteuze

behandeling komt als optie in beeld als niet-

medicamenteuze interventies (zoals overnemen regie,

structuur bieden) onvoldoende verbetering geven of als

bepaalde symptomen (zie hieronder) optreden.

1,15

De meeste medicijnen die bij FTD worden voorgeschreven

zijn daarvoor niet geregistreerd (off-label). Het is belangrijk

dat de behandelaars het medicatiebeleid elke 3-6 maanden

evalueren omdat de gedragsstoornissen veranderen.

-- Bij ontremming zijn verschillende medicatie-groepen te

overwegen:

·

·

eerste keus:

trazodon

of andere SSRI’s;

·

·

bij onvoldoende effect of bij bijwerkingen:

antipsychotica (

haloperidol, risperidon

).

Voor acetylcholine-esteraseremmers is onvoldoende

rationele grond.

Het gebruik van benzodiazepines is onvoldoende

onderzocht.

-- Bij hyperseksualiteit zijn SSRI’s of neuroleptica eerste

keus. Van antihormonale therapie is alleen in casuïstiek

over goede resultaten gerapporteerd.

-- Bij agressie is

lorazepam

te gebruiken als noodmedicatie.

Het advies is om deze middelen uitsluitend kortdurend

voor te schrijven.

-- Voor apathie zijn geen effectieve medicijnen bekend. Het

is belangrijk om onderscheid te maken met apathie bij

een depressie. Bij een depressie kan een antidepressivum

(SSRI) namelijk wel een behandelingsoptie zijn.

-- Bij depressie gelden de huidige richtlijnen (zie

NHG- Standaard Depressie )

. Bij patiënten met FTD bestaat er

echter wel een verhoogd risico op centrale bijwerkingen.

De startdosering is daarom lager dan gebruikelijk. De

dosis kan vervolgens op geleide van de bijwerkingen

worden opgehoogd.

-- Bij dwanghandelingen volgt het behandelteam de

richtlijnen bij obsessief compulsieve stoornissen.

·

·

Loopdrang/bewegingsdrang

Veel patiënten met FTD

hebben de (dwangmatige) behoefte om in beweging

te zijn, veel rond te lopen. Zij maken daarom graag

wandelingen in de omgeving. Vaak is oriëntatie in plaats

nog lang intact. Ze verdwalen minder snel dan bijvoorbeeld

Alzheimerpatiënten. Daarom kunnen ze tot op zekere

hoogte nog wel enige tijd zonder begeleiding naar buiten.

Praktische maatregelen zoals een GPS en een brief aan

buurtgenoten kunnen helpen. Op den duur kan het wel

gevaarlijke situaties opleveren wanneer een patiënt

onbegeleid op pad gaat. Door impulsiviteit en onvoldoende

inzicht kan een patiënt gevaarlijke situaties in het verkeer

niet meer inschatten en anderen of zichzelf in gevaar

brengen.

Ook in sportieve activiteiten kunnen FTD-patiënten de

behoefte om te bewegen kwijt.

Bij de erfelijke vormen van FTD geeft de klinisch geneticus

erfelijkheidsvoorlichting. De huisarts of behandeld arts

(neuroloog, geriater) kan hiervoor verwijzen .

Diagnostiek bij familieleden

·

·

Familieonderzoek

Als het gaat om een erfelijke vorm van

FTD (circa 25%) heeft dit een flinke impact op de gehele

familie. Het is raadzaam om de lijnen van overerving uit te

laten zoeken; het kan blijken dat er familieleden zijn met

milde symptomen die nog niet werden herkend.

Er bestaat bij autosomaal dominant (AD) erfelijke FTD 50%

kans dat een kind of een ander eerstegraads familielid van

een patiënt met erfelijke FTD ook (presymptomatisch) FTD

heeft. Wel of geen DNA-onderzoek laten doen bij jezelf is

een extra dilemma waarover de eerstegraads familieleden

en de meerderjarige kinderen van de FTD-patiënt moeten

beslissen. Voor partners met minderjarige kinderen is dit

een besluit dat zij in de toekomst moeten nemen.

Verwijzing naar een klinisch geneticus door de huisarts van

de familieleden voor nader onderzoek is dan ook het beste

(voor adressen zie

Consultatie en verwijzing

).

·

·

Zelfbeschikkingsrecht

Elke patiënt heeft

zelfbeschikkingsrecht. Het is van belang dat de huisarts,

maar bij voorkeur de klinisch geneticus, de wenselijkheid

c.q. de consequenties van een (presymptomatisch)

genetisch onderzoek uitgebreid bespreekt en de patiënt

de gelegenheid geeft zorgvuldig te overwegen of hij DNA-

onderzoek wil laten verrichten. Behalve het recht om te

weten hebben patiënten en familieleden ook het recht om

niet te weten.

·

·

Informeren familieleden

De Nederlandse privacy-

wetgeving staat niet toe dat klinisch genetici of

consulenten familieleden rechtstreeks informeren over het

bestaan van een erfelijke aandoening in hun familie. De

patiënt kan wel met begeleiding van de klinisch geneticus

en met behulp van een door de klinisch geneticus

opgestelde familiebrief, de familieleden informeren. De

patiënt moet worden gewezen op het belang voor de

familieleden en de morele verantwoordelijkheid hen te

informeren.

Kinderwens/prenatale diagnostiek

·

·

Kinderwens

Een ouder met een (AD-)erfelijke vorm van

FTD heeft een kans van 50% om de aandoening bij ieder

kind door te geven (als de andere ouder geen FTD heeft).

Patiënten kunnen nog in de reproductieve fase van hun

leven zijn en een kinderwens hebben.

Dragers die door presymptomatisch onderzoek weten

dat zij de mutatie hebben dienen bij kinderwens voor de

E

rfelijkheidSVOORLICHTING