Previous Page  6 / 23 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 6 / 23 Next Page
Page Background

Frontotemporale dementie (FTD)

·

·

NHG-Standaard Dementie

De

NHG-Standaard Dementie

10

is vooral gericht op het vaststellen en begeleiden van

patiënten met de diagnose ziekte van Alzheimer.

Voor het stellen van deze diagnose is de aanwezigheid van

een geheugenstoornis een belangrijk criterium. Juist omdat

bij FTD de geheugenstoornis (aanvankelijk) ontbreekt of

nauwelijks tot problemen leidt èn omdat de patiënt jonger is

dan 65 jaar, gaat de gedachte niet (direct) richting dementie.

De vragenlijsten/testen ten behoeve van de diagnose van de

ziekte van Alzheimer geven meestal ook geen aanwijzing

voor FTD (bijvoorbeeld I(ADL), MMSE en de kloktekentest).

Op indicatie neemt de huisarts een vragenlijst af over

probleemgedrag, deze kan aanwijzingen opleveren.

De NHG-Standaard noemt onderscheidende criteria voor

FTD en redenen om aan zeldzame vormen van dementie

te denken. Toch blijft de stap om FTD te vermoeden in de

praktijk voor huisartsen een lastige, zo melden naasten. In

vergelijking met oudere Alzheimerpatiënten duurt het bij

jonge dementiepatiënten jaren langer voordat de diagnose

wordt gesteld.

Hoewel een deel van de adviezen uit de NHG-Standaard

bruikbaar is bij FTD, is deze niet zonder meer van toepassing.

Veel van de adviezen in de NHG-Standaard zijn namelijk

gebaseerd op de zorg voor ouderen met voornamelijk

geheugenproblemen. De NHG-Standaard adviseert voor

ziektediagnostiek en zorgdiagnostiek te verwijzen naar een

centrummet expertise (zie

Beleid, Zorgdiagnostiek )

. Ook

voor de behandeling en begeleiding is specifieke expertise

nodig.

Bij FTD is het belangrijk dat de huisarts en behandelend

arts overleggen over het beleid. Bijvoorbeeld omdat het

medicamenteuze beleid bij FTD verschilt van het beleid bij

de ziekte van Alzheimer en de zorgbehoeftes van FTD-

patiënten anders zijn.

·

·

Klinisch diagnostische criteria

De diagnostiek

bij FTD bestaat uit anamnese en heteroanamnese,

neuropsychologisch onderzoek (NPO), en aanvullend

onderzoek. Deze onderzoeken moeten plaatsvinden

in een multidisciplinair centrummet neurologische,

psychiatrische, neuropsychologische en klinische

genetische expertise. Beeldvormend onderzoek (MRI,

neuro-imaging) is het sluitstuk. Een stroomdiagram

voor het stellen van de diagnose bvFTD staat in

Bijlage 3

.

De klinische diagnostische criteria hebben een hoge

specificiteit om de gedragsvariant van FTD (bvFTD) te

kunnen afgrenzen van andere vormen van dementie

(zie

Bijlage 2 , Tabel 2

).

14

De criteria zijn niet gevalideerd om

onderscheid te maken met psychiatrische problematiek.

·

·

Diagnose vaak gemist of juist onterecht

Ondanks

uitgebreid multidisciplinair onderzoek kan de diagnose

toch worden gemist. Ook komt het voor dat de diagnose ten

onrechte wordt gesteld. Er kan dan bijvoorbeeld toch sprake

zijn van een andere diagnose, zoals een andere vorm van

dementie, een psychiatrische diagnose of het syndroom van

Münchhausen by proxy.

6

·

·

Belang tijdige diagnose

Vanwege vragen en problemen

rond zorg en begeleiding en (toenemende) mogelijkheden

tot medicamenteuze interventie is het belangrijk om de

diagnose tijdig te stellen. Het in gang zetten van diagnostiek

is van belang omdat:

-- patiënten en naasten zich bij hun vragen serieus genomen

voelen;

-- diagnostiek hun onzekerheid (deels) kan wegnemen;

-- een diagnose het voor naasten makkelijker maakt het

gedrag te accepteren;

-- een diagnose het mogelijk maakt om passende

omgangsadviezen te geven en goede begeleiding te

organiseren;

-- patiënt en naasten zich kunnen voorbereiden op de

komende achteruitgang, zodat zij tijdig maatregelen

kunnen treffen (bijvoorbeeld passende zorg,

wilsverklaringen, rijbewijs);

-- bij erfelijke vormen erfelijkheidsvoorlichting en eventueel

familieonderzoek kan plaatsvinden.

·

·

Beloop en prognose

Alle vormen van FTD hebben in eerste

instantie een langzaam (jaren) progressief verloop. Later

worden de stabiele periodes (maanden/weken) steeds korter.

Mensen met FTD leven door het degeneratieve karakter van

de ziekte doorgaans 6 à 8 jaar met hun ziekte.

De gedrags- en taalproblemen nemen toe en breiden

zich uit naar andere cognitieve functies. Patiënten met

gedragsproblemen ontwikkelen steeds meer taalproblemen

en vice versa. In de eindfase worden patiënten afatisch en

uiteindelijk mutistisch.

Er ontstaan slikproblemen en een aanzienlijk deel

van de patiënten overlijdt aan de gevolgen van een

aspiratiepneumonie.

Varianten

FTD is, op grond van het symptoom dat aanvankelijk het meest

op de voorgrond staat, te verdelen in verschillende varianten.

De gedragsvariant (bvFTD) komt het meeste voor (>50%).

Andere varianten zijn:

·

·

Primaire Progressieve Afasie, waarbij de taalproblemen op

de voorgrond staan en er de eerste tijd (ten minste 2 jaar)

nog geen gedragsveranderingen zijn. Er zijn twee vormen:

-- progressieve niet-vloeiende afasie (PnvA); een vorm van

FTD die vaak op wat latere leeftijd begint (na het 60

e

jaar)

en

-- semantische dementie; een vorm van dementie waarbij de

betekenis van concepten verloren gaat.

·

·

FTDmet motorisch voorhoornlijden (motor neuron disease,

MND), waarbij vooral de motoriek is aangedaan, ook wel

FTD-MND genoemd. Deze vorm heeft een relatief ongunstig

beloop.

4