Previous Page  5 / 19 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 5 / 19 Next Page
Page Background

Primaire scleroserende cholangitis

·

·

Triggers

Een epidemiologische studie heeft uitgewezen dat

van alle PSC-patiënten ongeveer 70% ook Colitis Ulcerosa

(CU) of de ziekte van Crohn heeft, terwijl slecht 4% van de

patiënten met CU of Crohn ook PSC heeft. Dat geactiveerde

intestinale T-cellen een rol lijken te spelen bij het ontstaan

van PSC zou kunnen wijzen op een auto-immuunziekte.

Deze T-cellen migreren naar de portale velden van de lever

en zouden daar schade toebrengen aan de cholangiocyten.

Deze schade resulteert in fibrosevorming. Roken lijkt een

beschermend effect te hebben, onafhankelijk van het

beschermende effect op colitis ulcerosa.

2,16

Diagnose, beloop en comorbiditeit

PSC wordt vaak relatief laat gediagnostiseerd bij mensen

die ernstige vermoeidheid als enige klacht hebben. Een

vermoeden van PSC bij patiënten zonder klachten ontstaat

vaak naar aanleiding van routinebloedonderzoek, bijvoorbeeld

in het kader van jaarlijks bloedonderzoek bij patiënten met een

inflammatoire darmziekte. Hierbij wordt dan bijvoorbeeld een

verhoogd alkalisch fosfatase (AF), gamma-glutamyltransferase

(

γ

-GT) of bilirubine gevonden. Aansluitend volgt dan nader

onderzoek naar de oorzaak van de leverenzymstijging.

·

·

Differentiaal diagnose

Voor de diagnose PSC gesteld wordt,

worden secundaire oorzaken van scleroserende cholangitis

uitgesloten, zoals galwegchirurgie in het verleden, primaire

cholelithiasis, selectieve intra-arteriële chemotherapie,

ten gevolge van ABCB4-deficiëntie (‘multidrug resistance

protein 3’), primair cholangiocarcinoom en recidiverende

pancreatitis. Daarnaast kan er sprake zijn van een op

PSC lijkend beeld. Vooral bij mannen ouder dan 60

jaar is IgG4-geassocieerde cholangitis een belangrijke

differentiaaldiagnose van PSC.

2

·

·

Klinische diagnose

40-50% van de PSC-patiënten is

symptoomloos bij diagnose. Grofweg 50% van de PSC-

patiënten presenteert zich met bijpassende klachten:

-- vermoeidheid;

-- jeukklachten;

-- pijn in de rechter bovenbuik;

-- koorts;

-- geelzucht.

Een minderheid van de patiënten heeft:

-- hepatomegalie;

-- splenomegalie.

Leverstigmata (uitingen van portale hypertensie met spider

naevi, erythema palmare, gynaecomastie, testisatrofie en

ascites) treden in een latere fase op en worden zelden gezien

als de patiënt voor het eerst met klachten bij de (huis)arts

komt.

1,2

·

·

Beeldvormend onderzoek

Met beeldvormende technieken,

zoals MRI-cholangiopancreaticografie (MRCP) en

endoscopische retrograde cholangiopancreaticografie

(ERCP) kunnen de grotere galwegen, zowel intrahepatisch

als extrahepatisch, in beeld worden gebracht. Multifocale

stricturen van de galwegen en de dilataties er tussen zijn

verantwoordelijk voor het klassieke kralensnoeraspect.

Een nadeel van ERCP is een verhoogde kans op pancreatitis

of cholangitis als gevolg van het retrograad opspuiten van de

galwegen en ductus pancreaticus.

1,2

·

·

Histologisch onderzoek

Het leverbiopt heeft beperkte

waarde voor het stellen van de diagnose of het bepalen

van het stadium van de ziekte, omdat men vaak alleen

niet-specifieke veranderingen van de microscopische

galgangen ziet en er een grote kans op ‘sampling error’ is.

Een biopt draagt bij aan de diagnose als er aanwijzingen

zijn voor ‘small duct’ PSC of een overlapsyndroommet

auto-immuunhepatitis (AIH), zie apart kader

PSC-AIH overlapsyndroom

. Men spreekt van ‘small duct’ PSC als

de leverenzymwaarden wijzen op cholestase en het

histologische beeld concentrische fibrosering rond de

galwegen vertoont, passend bij PSC, maar dan zonder de

typisch cholangiografische aanwijzingen voor PSC.

1,2

·

·

Stadium

Tot voor kort was histologisch onderzoek de enige

manier om het stadium van de aandoening vast te stellen.

Een nieuwe methode voor het bepalen van het stadium

van chronische cholestatische leverziekten is elastografie

met een ‘fibroscan’. Deze techniek, waarbij de elasticiteit

van leverweefsel gemeten wordt aan de hand van de

voortplantingssnelheid van een schokgolf, kan grofweg

onderscheid maken tussen gevorderde fibrose of cirrose en

niet-gevorderde leverschade. Er is echter nog geen goede

voorspellende methode beschikbaar die iets kan zeggen over

de prognose van PSC.

2

·

·

Laboratoriumonderzoek

Bij oriënterend

laboratoriumonderzoek zullen de leverenzymwaarden op

cholestase wijzen

1,2

:

-- lichte verhoging van de concentratie alkalische fosfatase

(AF) en gamma-glutamyltransferase (

γ

-GT);

-- bij iets meer dan de helft van de patiënten is tevens de

IgG-concentratie verhoogd;

-- IgM kan ook verhoogd zijn;

-- verhoogde IgG4 waarden kunnen duiden op PSC, maar

ook op IgG4 geassocieerde cholangitis, wat een andere

aandoening is;

-- bij 70% van de patiënten is de serumconcentratie

bilirubine niet afwijkend op het moment dat de diagnose

wordt gesteld;

-- atypische perinucleaire antineutrofiele cytoplasmatische

antilichamen (pANCA), antinucleaire antilichamen (ANA)

en anti-gladdespier-antilichamen zijn wel geassocieerd

met PSC, maar zijn niet specifiek voor de aandoening.

·

·

Beloop

PSC is een chronische, progressieve aandoening

van de galgangen. Kenmerkend is cholestase die gepaard

gaat met vermoeidheid, heftige jeuk, galaanvallen met

koorts, pijn in de rechter bovenbuik en geelzucht. Door de

ophoping van schadelijke galzuren kan op lange termijn

het leverweefsel aangetast worden, wat kan leiden tot

levercirrose en leverfalen. Een levertransplantatie is dan

geïndiceerd, waarbij 20% van de getransplanteerden

3