Previous Page  6 / 23 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 6 / 23 Next Page
Page Background

Sarcoïdose

en urine, het angiotensineconverterend enzym (ACE),

‘soluble’ interleukine-2-receptor (sIL-2R) en C-reactieve

proteïne (CRP) in het serum. Deze parameters zijn vaak

verhoogd, maar niet altijd.

ACE weerspiegelt granuloomvorming. sIL-2 is een maat

voor T-celactiviteit. CRP zegt iets over ontstekings-

activiteit. Normaalwaarden sluiten sarcoïdose

niet uit (vooral niet in een chronische fase). Deze

parameters zijn daarom vooral nuttig in het volgen van

ontstekingsactiviteit en minder voor het stellen van de

diagnose.

7,10

-- Bij longsarcoïdose zijn afwijkingen op thoraxfoto’s in te

delen in vier stadia. Ook een HRCT (hoge resolutie-CT)

geeft aanwijzingen voor de diagnose. Een FDG-PET-scan

kan bijdragen aan het vaststellen van de diagnose en

bruikbaar zijn bij het volgen van de ziekteactiviteit.

7,14

-- Bronchoalveolaire lavage (BAL) is nuttig om onderscheid

te maken tussen de verschillende interstitiële longziekten.

-- Met longfunctieonderzoeken kan men de longfunctie en

conditie evalueren, zowel bij het stellen van de diagnose

als ook in latere stadia (zie

Beleid, Orgaanspecifieke behandeling, Longklachten

).

-- Bij longsarcoïdose heeft het de voorkeur om via

dunnenaaldbiopsie (EUS/EBUS) een biopt te nemen uit

de mediastinale klieren. Deze werkwijze via de slokdarm

(EUS: esophageal ultrasound-guided) of endobronchiaal

(EBUS: endobronchial ultrasound-guided ) geeft

vrijwel geen complicaties. Andere mogelijkheden zijn

transbronchiale biopten, bronchus- of longbiopten en/of

biopten uit andere weefsels (huid, lever, klieren).

-- Oogheelkundig onderzoek (spleetlamponderzoek en

fundoscopie) is ook zonder klachten geïndiceerd (zie

Beleid, Orgaanspecifieke behandeling, Oogklachten

).

-- Het is noodzakelijk bij iedere patiënt tenminste

eenmaal een ECG te maken (zie

Beleid, Orgaanspecifieke behandeling, Cardiale sarcoïdose: onderzoek en behandeling )

.

7

-- HLA-typen zijn erfelijk; sommige HLA-typen houden

verband met sarcoïdose (zie

Enkele feiten, Diagnose

en beloop, Beloop

). HLA-typering wordt op indicatie

(onder andere familiair, reumatoïde artritis) gedaan (zie

Erfelijkheid en zwangerschap

).

·

·

Beloop

De prognose varieert sterk. Deze is mede afhankelijk

van de klinische presentatie, uitgebreidheid en het

genetische profiel:

-- Het beloop bij de acute vorm van sarcoïdose (syndroom

van Löfgren, zie

Enkele Feiten, Varianten

) is gunstiger.

-- Morbiditeit en mortaliteit zijn hoger bij uitgebreide

longafwijkingen/fibrose van de longen, bij cardiale

betrokkenheid, neurosarcoïdose en bij nierinsufficiëntie.

7,

15

Ook bij betrokkenheid van het centraal zenuwstelsel is de

prognose ongunstiger.

-- Bepaalde genpolymorfismen zijn van invloed op het type

presentatie (bijvoorbeeld het syndroom van Löfgren, zie

Enkele feiten, Varianten

).

7

-- Bij sarcoïdosepatiënten met een bepaald HLA-type (HLA-

DRBI*03) treedt bij 95% remissie op binnen twee jaar. Van

patiënten die bij HLA-typering dit HLA-type niet hebben,

nemen bij minder patiënten de klachten binnen twee jaar

af (49%).

-- Bij een zeer kleine groep oudere patiënten (vanaf 65 jaar)

met sarcoïdose kunnen zich maligniteiten ontwikkelen,

zoals long-, borst-, maag- of darmkanker.

7

Varianten

·

·

Löfgren sarcoïdose:

ook wel ‘acute sarcoïdose’; dat wil

zeggen sarcoïdose met een kenmerkend acuut beloop.

Hierbij is meestal geen histologisch onderzoek nodig voor

het stellen van de diagnose. De klinische presentatie is vaak

zeer specifiek:

-- bilaterale hilaire lymfadenopathie;

-- artritis van de enkels;

-- erythema nodosum;

-- vaak symptomen als koorts en pijn.

Het gaat meestal binnen 6 maanden zonder behandeling

over.

·

·

Fibrotiserende sarcoïdose:

-- duidelijke verlittekening van het longweefsel.

Andere klachten en verschijnselen kunnen het gevolg zijn,

bijvoorbeeld:

-- recidiverende luchtweginfecties of

-- pulmonale hypertensie.

·

·

Syndroom van Heerfordt

Kenmerkend zijn:

-- vergrote speekselklieren;

-- koorts;

-- uveïtis anterior;

-- Bellse parese.

4