Background Image
Table of Contents Table of Contents
Previous Page  85 / 113 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 85 / 113 Next Page
Page Background

85

jeugdpsychiater in die het kind met NF1 kent en/of behandelt of heeft behandeld met het doel om meer

inzicht te krijgen over de zelfmanagementsvaardigheden van het kind en eventuele andere relevante zaken

waarmee rekening gehouden dient te worden tijdens het transitieproces.

Het klinisch pad voor de transitie voor adolescenten is een waardevol instrument om het transitieproces

gestructureerd vorm te geven. Bij voorkeur wordt dit klinisch pad gevolgd tijdens het transitieproces (zie

Bijlage 5 Klinisch pad transitie )

. Belangrijk is echter dat in alle gevallen geldt, dat de jongere zelf het tempo

van het transitieproces moet aangeven met de hulp van de RA [238]. Naast de gemeenschappelijke

consulten aan het einde van elk jaar waarbij de jongere samen met de ouder(s) aanwezig is (zie

Bijlage 5 Klinisch pad transitie )

, worden ook aparte gesprekken gevoerd met de jongere. Tussen ongeveer 12 en 16

jaar kan de jongere steeds vaker alléén naar de spreekkamer gaan. De ouders kunnen aan het einde in de

spreekkamer worden uitgenodigd en worden bijgepraat door de jongere. Op deze manier wordt de jongere

getraind en worden ouders niet buitengesloten.

Communicatie en voorlichting

Zorgverleners in de kinderzorg zijn eraan gewend van begin af aan met de ouders te communiceren; in de

volwassenenzorg wordt de persoon zelf aangesproken, ouders worden niet (of veel minder) bij de

besluitvorming betrokken. Dit is één van de meest opvallende verschillen tussen kinder- en

volwassenenzorg.

Overdracht van de rol van regievoerend arts (RA)

Onder de volgende voorwaarden wordt de rol van RA in het transitieproces adequaat overgebracht:

1.

De RA tijdens de kinderleeftijd (kinderarts/kinderneuroloog) en de toekomstige RA tijdens de

volwassenenzorg (bij voorkeur neuroloog) moeten beiden met het overdracht instemmen.

2.

De (vertegenwoordiger van de) persoon met NF1 heeft vertrouwen in de overdracht en

deskundigheid van de nieuwe RA.

3.

De (vertegenwoordiger van de) persoon met N1 is geïnformeerd en stemt in.

4.

In het IzP is de overdracht vastgelegd.