Background Image
Previous Page  24 / 72 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 24 / 72 Next Page
Page Background

Zorgstandaard MD1 2015

24

De voorlichting dient zo snel mogelijk na het stellen van de diagnose te worden ingezet en moet

worden afgestemd op het referentiekader en de behoefte van patiënt en naasten. De centrale

zorgverlener speelt met name een belangrijke rol en geeft voorlichting aan patiënt,

patiëntsysteem, huisarts en eventueel andere zorgverleners over het ziektebeeld en de gevolgen

ervan.

Voor alle betrokken zorgverleners is het verstrekken van eenduidige en begrijpelijke informatie

aan patiënt en naasten een belangrijk aandachtspunt. Het informatieaanbod en de activiteiten

van Spierziekten Nederland op het gebied van lotgenotencontact gelden als een wezenlijke

aanvulling (Zie ook hoofdstuk 7, generiek thema communicatie en voorlichting).

3.3.5 Aandachtspunten

MD1-patiënten vragen om een specifieke manier van zorgverlening en communicatie. De

centrale zorgverlener maar ook andere zorgverleners die een patiënt met MD1 (gaan)

behandelen, zullen onderstaande punten in acht moeten nemen om optimale zorg voor patiënt en

naasten te kunnen realiseren.

Onderschatting en onderbehandeling

Een gebrek aan een goed ziekte-inzicht en aan initiatief, ontkenning en de neiging om de

gezondheidstoestand positiever te beschrijven dan dat deze is, zijn kenmerkend voor MD1. Dit

kan gevolgen hebben voor de zorg die MD1-patiënten krijgen. Doordat de patiënt niet snel zal

klagen of actief om hulp vraagt, is er een kans op onderbehandeling. Medische

onderbehandeling kan het risico van met name cardiologische en respiratoire complicaties en

daarmee van vroegtijdig overlijden aanzienlijk verhogen.

Naast de vaak inactieve houding van MD1-patiënten, spelen expertise van zorgverleners en

affiniteit met dit ziektebeeld een grote rol. Bij zeldzame ziekten als MD1 komen gebrek aan

deskundigheid, kennis over en ervaring met de behandeling van MD1 regelmatig voor bij

zorgverleners. Dit kan leiden tot onderschatting van de problematiek, met eveneens het risico op

onderbehandeling tot gevolg. Dit pleit voor één zorgverlener die specifieke kennis over en

ervaring met MD1 heeft, die de patiënt jaarlijks ziet en het zorgaanbod actief bewaakt. Daarnaast

is een proactieve opstelling van alle betrokken zorgverleners zeer wenselijk. Actie en initiatief

zullen vaker bij zorgverleners liggen dan bij de MD1-patiënt.

Communicatie met patiënt en partner

Gezien het verminderde ziekte-inzicht en het gebrek aan initiatief van veel patiënten met MD1,

vergt de communicatie doorgaans een specifieke aanpak. Het stellen van gesloten vragen kan

bijvoorbeeld helpen om de problematiek te achterhalen. Voorts wordt aanbevolen actief door te

vragen wanneer de patiënt aangeeft dat het ‘goed’ met hem of haar gaat.

Naasten van de patiënt hebben een belangrijke rol in het consult. Zij kunnen soms goed

aangeven welke lichamelijke klachten er spelen. Zij zullen vaak zelfs een ander of aanvullend

beeld geven van de ziektelast. Daarnaast kan de partner vaak ook goed aangeven wat de

gevolgen zijn op psychosociaal gebied en betreffende de maatschappelijke participatie.

Zorgvraag van naasten

Bij partners of andere gezins- of familieleden kan ook behoefte aan hulp ontstaan. Zij kunnen

lichamelijk maar ook psychisch overbelast raken. De partner heeft bovendien in sommige

gevallen ook de zorg voor één of meerdere kinderen met een ernstigere vorm van de ziekte.

Partners of andere gezinsleden zullen hun behoefte aan hulp vaak niet direct uiten. De centrale

zorgverlener dient daarom met regelmaat te peilen hoe groot de ervaren belasting is voor de