Previous Page  8 / 23 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 8 / 23 Next Page
Page Background

Fanconi anemie

6

In dit hoofdstuk worden de medische aspecten van het

beleid voor mensen met FA besproken. In het hoofdstuk

Aandachtspunten voor de huisarts

komen meer algemene

en psychosociale aspecten aan bod.

Algemeen

·

·

Multidisciplinaire samenwerking

Kinderen met FA

worden behandeld door kinderartsen die ervaring hebben

met FA. Zij werken in een multidisciplinair teammet een

hematoloog, KNO-arts / hoofdhalschirurg / kaakchirurg,

endocrinoloog, gynaecoloog, klinisch geneticus en op

indicatie een orthopedisch chirurg, uroloog, cardioloog,

longarts, neuroloog, oogarts en/of plastisch chirurg. Ook

een fysiotherapeut, diëtist, ergotherapeut, audioloog

en/of logopedist kunnen een rol spelen. Bij volwassen

FA-patiënten is de hematoloog meestal de hoofd-

behandelaar. Wanneer de patiënt er voor kiest om zich

niet te laten begeleiden/behandelen door een medisch

specialist, is de huisarts de aangewezen persoon om de

zorg te coördineren.

·

·

Transitie van kindergeneeskunde naar volwassenen-

zorg

Het is wenselijk dat kinderarts, patiënt en ouders

samen de overgang van kinderzorg naar volwassenenzorg

zorgvuldig voorbereiden. Vooral de situatie van de patiënt

is bepalend voor de transitie, niet zozeer de leeftijd. Omdat

FA zeldzaam is en er voorheen niet veel patiënten de

volwassen leeftijd bereikten, hebben medisch specialisten

in de volwassenenzorg in het algemeen weinig ervaring

met FA.

Beenmergfalen

De behandeling van beenmergfalen bij mensen met FA

bestaat uit:

·

·

Transfusie

De patiënt krijgt erythrocyten bij anemie

en bloedplaatjes bij trombocytopenie. Voor een

operatie kunnen patiënten transfusies nodig hebben.

Complicaties van multipele transfusies zijn ijzerstapeling,

allosensitisatie en allergische reacties.

·

·

Allogene stamceltransplantatie

SCT is de enige curatieve

behandeling voor beenmergfalen. Het merendeel

van de FA-patiënten ondergaat vroeg of laat een SCT.

Hematologen gebruiken bij voorkeur stamcellen van

een HLA-identieke donor (broer of zus). De methoden en

resultaten van SCT bij kinderen met FA zijn in de loop der

jaren sterk verbeterd. Artsen volgen voor FA-patiënten

een speciaal voorbehandelingsprotocol (‘conditionering’),

aangezien zij extreem gevoelig zijn voor de werking en

vooral de toxiciteit van reguliere chemo- en radiotherapie.

De 5-jaarsoverleving is tegenwoordig 70-95%, afhankelijk

van de leeftijd waarop de transplantatie plaatsvindt en

de medische toestand van de patiënt. Wel is er nog steeds

risico op GvHDmet schade aan onder andere huid, darmen

en lever. De resultaten van SCT bij volwassen FA-patiënten

zijn beduidend slechter, met een 1-jaarsoverleving van

ongeveer 50%. De periode rond de SCT is voor de patiënt en

diens familieleden een ingrijpende periode, zeker wanneer

een broer of zus de donor is.

·

·

Groeifactoren

Patiënten met ernstige infecties en

neutropenie krijgen soms groeifactoren om de aanmaak

van leukocyten te stimuleren.

·

·

Androgenen

Androgenen stimuleren de erytropoëse.

In Nederland schrijven artsen zeer zelden androgenen

voor vanwege de bijwerkingen (onder andere virilisatie,

verhoogd risico op levercarcinoom, groeispurt gevolgd

door vervroegd sluiten van groeischijven).

Kanker

·

·

Hoofd-halstumoren

Hoofd-halstumoren bij FA-

patiënten zijn vaak agressief. Hoe vroeger de patiënt

of de arts een afwijking ontdekt, des te beter zijn de

behandelingsmogelijkheden en prognose. Daarom

wordt driemaandelijkse controle door een KNO-arts,

hoofdhalschirurg of kaakchirurg met ervaring met

hoofdhalskanker geadviseerd vanaf de leeftijd van

10 jaar (zie

Consultatie en verwijzing

). De (huis)arts moet

FA-patiënten, ook op jonge leeftijd, zeer laagdrempelig

verwijzen naar een medisch specialist bij afwijkingen

die kunnen wijzen op een hoofd-halstumor. Een

afwachtend beleid is bij FA-patiënten niet gewenst.

Plaveiselcelcarcinomen worden zo mogelijk operatief

verwijderd, omdat FA-patiënten chemo- en radiotherapie

slecht verdragen.

·

·

Gynaecologische maligniteiten

Vanwege het verhoogde

risico op gynaecologische plaveiselcelcarcinomen is het

belangrijk dat vrouwen met FA vanaf de eerste menstruatie

of in ieder geval vanaf 15-jarige leeftijd jaarlijks onderzocht

worden door de gynaecoloog. Bij vulvaire jeuk en/of pijn,

onregelmatig vaginaal bloedverlies, abnormale fluor of

vaginaal bloedverlies na seksueel contact moet de patiënte

worden onderzocht door de gynaecoloog. Gynaecologische

maligniteiten en voorstadia daarvan worden bij voorkeur

behandeld met chirurgie of immunotherapie, omdat FA-

patiënten chemo- en radiotherapie slecht verdragen.

·

·

MDS en AML

Behandeling van MDS of AML vindt bij

voorkeur plaats door een hematoloog die ervaring met FA-

patiënten heeft.

·

·

Borstkanker

Mutaties in alle FA-genen zorgen voor een

verstoring in het DNA-reparatiecomplex waar ook

BRCA1

en

BRCA2

toe behoren. Daaromwordt bij alle vrouwen

met FA jaarlijkse borstkankerscreening aanbevolen vanaf

25-jarige leeftijd. Het is nog niet bekend wat de meest

geschikte screeningsmodaliteit is. Artsen kunnen MRI en

3D-echo veilig toepassen bij vrouwen met FA. Of de betere

borstkankerdetectie van mammografie opweegt tegen de

extra stralingsbelasting bij vrouwen met FA, is onduidelijk.

Ook bij vrouwelijke draagsters van FA subtype D1 (met

B

eleid