Background Image
Previous Page  37 / 72 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 37 / 72 Next Page
Page Background

Zorgstandaard MD1 2015

37

5.2.4 Behandeling

Bij ernstig vertraagde geleiding van het hart kan de cardioloog implantatie van een pacemaker

overwegen. Bij een verhoogd risico op ventriculaire ritmestoornissen of slechte pompfunctie van

het hart kan een inwendige cardioverter defibrillator (ICD) aangewezen zijn. Naast complicaties

als infecties vormt een eventuele anesthesie bij de operatie een risico waarover patiënten en

naasten voldoende moeten worden geïnformeerd. De anesthesist zal door de centrale

zorgverlener of cardioloog nadrukkelijk op de hoogte moeten worden gesteld van de risico’s van

anesthesie bij MD1-patiënten (zie

Anesthesie )

.

5.2.5 Aanbevelingen

Aanbevelingen die volgen uit de richtlijn

Overige aanbevelingen

5.3

Spieren

5.3.1 Inleiding

Een van de kenmerkende verschijnselen van MD1 is een meestal geleidelijk progressieve zwakte

in de spieren van het gelaat, de kauw-, keel- en halsspieren en de distale spieren van de

ledematen. Later doet deze spierzwakte zich ook voor in de proximale spieren. Naast

spierzwakte is er vooral in de handen sprake van myotonie.

Spierzwakte

Zwakte van de gelaatspieren kan leiden tot ptosis (hangende oogleden), het onvermogen

breeduit te lachen en een facies myopathica (uitdrukkingsloos gelaat), waardoor patiënten een

norse of ongeïnteresseerde indruk kunnen maken. Verder ontstaan er bij progressie van de

ziekte slikproblemen en een nasale en onduidelijke spraak, met name dysartrie. Als gevolg

hiervan kunnen patiënten hinder ondervinden in de communicatie en in sociale contacten.

Er is vaak een uitgesproken zwakte van de nekflexoren: men kan vanuit liggende positie het

hoofd niet opheffen. De spierzwakte in de handen en onderarmen leidt tot 'onhandigheid'. Men

heeft moeite met eenvoudige handelingen die de fijne motoriek betreffen. Wat betreft de

onderbeenmusculatuur is vooral de dorsiflexie verminderd. Men struikelt mede daardoor vaker of

loopt sloffend en valt daardoor vaker.

• Patiënt en omgeving worden geïnformeerd over risico’s van cardiale complicaties en het

belang van een jaarlijkse controle, ook bij afwezigheid van klachten.

• Patiënt wordt actief opgeroepen voor jaarlijkse (hart)controle bij de centrale zorgverlener.

• Tijdens het jaarlijks consult voert de centrale zorgverlener een controle van het hart uit

bestaande uit anamnese, lichamelijk onderzoek en een ECG.

• Bij afwezigheid van klachten en bij een normaal ECG verwijst de centrale zorgverlener de

patiënt eens per twee tot vijf jaar naar de cardioloog voor een 24-uurs ECG.

Bij een afwijkend ECG, cardiale klachten in de anamnese en/of tekenen van cardiale

problemen bij lichamelijk onderzoek wordt verwezen naar de cardioloog voor aanvullend

onderzoek en verdere behandeling.