Zorgstandaard MD1 2015
40
Door verminderde kauw- en slikfunctie kan voedsel of speeksel in de luchtpijp terechtkomen en
aanleiding geven tot longontsteking (aspiratiepneumonie, zie: Longen en ademhaling). Het
moeilijk passeren van voedsel door de slokdarm komt vaak voor, meestal door verminderde
peristaltiek. Abnormale motiliteit van de maag kan leiden tot vertraagde maagontlediging met
retentie van voedsel en vocht. Dit leidt tot misselijkheid, braken en een opgeblazen gevoel.
Motiliteitsstoornissen van de dunne darm kunnen leiden tot bacteriële overgroei, malabsorptie en
diarree. Betrokkenheid van de dikke darm leidt tot periodes met buikpijn, obstipatie of diarree.
Daarnaast komt bij twee derde van de MD1-patiënten fecale incontinentie voor.
5.4.2 Jaarlijkse door centrale zorgverlener
Tijdens het jaarlijks consult vraagt de centrale zorgverlener gericht naar tekenen van dysfagie
(verminderde passage van voedsel), en specifiek naar orofaryngeale dysfagie (stoornis
gerelateerd aan slikken), oesofageale dysfagie (trage passage slokdarm), en dyspepsie (buikpijn,
misselijkheid, snel vol zitten, en langdurig vol gevoel houden), diarree of obstipatie. Klachten over
hoesten tijdens of na het slikken en een hoestreflex bij een sliktest vormen tezamen aanwijzingen
voor aspiratie (zie: Longen en ademhaling). Daarnaast wordt nadrukkelijk, maar subtiel, gevraagd
naar verschijnselen van fecale incontinentie. Patiënten schamen zich hiervoor en durven er niet
altijd zelf over te beginnen. De sociale impact is echter groot.
5.4.3 Indicatie voor verwijzen naar specialist
Bij problemen met slikken en zich verslikken, kan worden verwezen naar een KNO-arts of
logopedist, bij voorkeur met kennis van MD1. Bij onvoldoende inname van voedsel en
vermagering kan worden verwezen naar een diëtist.
De indicatie tot verwijzing van MD1-patiënten naar de MDL-arts verschilt niet van die van niet
MD1-patiënten: dysfagieklachten met onvoldoende inname van voedsel of vermagering tot
gevolg, bij langdurige buikpijn, bij frequente diarree, bij aanhoudende obstipatie ondanks
pogingen tot laxeren, en/of bij hinderlijke fecale incontinentie.
5.4.4 Behandeling
De diagnostiek en behandeling van problemen met de spijsvertering verschilt niet van die van
niet MD1-patiënten.
Voor de behandeling van dysfagieklachten kunnen kleine en frequente maaltijden worden
aanbevolen of eventueel een prokineticum ter bevordering van de motiliteit. Een prokineticum of
protonpompinhibitor (PPI) kan worden voorgeschreven bij dyspepsieklachten. Bij de behandeling
met een prokineticum wordt rekening gehouden met de mogelijke bijwerkingen en bij twijfel vindt
overleg met een cardioloog plaats.
Bij diarree wordt rekening gehouden met bacteriële overgroei. Diarree bij bacteriële overgroei kan
worden behandeld met een antibioticakuur, waarbij obstipatie als oorzaak van diarree in acht
moet worden genomen.
De behandeling van chronische obstipatie kan bestaan uit bepaalde aanpassingen met
betrekking tot bijvoorbeeld de hoeveelheid en samenstelling van de voedselinname (bijv.
voldoende vocht of vezelrijke voeding).