Background Image
Previous Page  45 / 72 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 45 / 72 Next Page
Page Background

Zorgstandaard MD1 2015

45

In het postoperatieve traject is het zinvol om aandacht te besteden aan ademhaling en

hoestondersteuning (fysiotherapeut en/of logopedist).

5.6.5 Aanbevelingen

Aanbevelingen die volgen uit de richtlijn

Overige aanbevelingen

5.7

Zwangerschap en bevalling

5.7.1 Inleiding

Indien de moeder MD1 heeft, is er een verhoogd risico op een kind met de ernstige congenitale

vorm. Wanneer het ongeboren kind deze ernstige vorm van MD1 heeft, is er een verhoogd risico

op een polyhydramnion (teveel vruchtwater). Dit verhoogt de kans op vroege weeën, een

abnormale ligging, prenatale vaginale bloedingen en een vroeggeboorte. Door de vergrote

hoeveelheid vruchtwater loopt de vrouw moeilijker en heeft ze meer last van benauwdheid en

meer kans op oedeem in de benen. Een vruchtwaterpunctie kan de last tijdelijk verminderen,

maar verhoogt het risico op een vroegtijdige bevalling door gebroken vliezen. Ter preventie van

vroeggeboorte kan regelmatige controle van de cervixlengte door middel van vaginale

echoscopie door de gynaecoloog geadviseerd worden.

Een kind met de congenitale vorm van MD1 heeft na de geboorte een verhoogd risico op

ademhalingsinsufficiëntie, asfyxie,en andere problemen(slikproblemen, hypotonie).

Indien de vader MD1 heeft en de moeder gezond is, is de kans op complicaties tijdens

zwangerschap en bevalling en in de neonatale periode niet anders dan bij andere

• De centrale zorgverlener stelt patiënt en naasten op de hoogte van de risico's van

(algehele) anesthesie. Ook de huisarts wordt nadrukkelijk geïnformeerd.

• Patiënt draagt bij voorkeur een SOS-identificatie. Spierziekten Nederland beschikt over

SOS-kaartjes.

• De anesthesioloog en andere betrokken zorgverleners staan open voor informatie

afkomstig van patiënt en naasten over de risico’s tijdens algehele anesthesie.

• Bij pasgeborenen en kinderen met MD1 worden dezelfde voorzorgsmaatregelen in acht

genomen als bij volwassenen.

• De anesthesioloog wordt voorafgaand aan de operatie nadrukkelijk op de hoogte gesteld

van de diagnose MD1.

• In het preoperatief consult is aandacht voor de hart- en longfunctie (o.a. preoperatief

ECG). Indien nodig wordt verwezen naar cardioloog en/of longarts.

• Tijdens een operatie heeft lokale anesthesie altijd de voorkeur.

• Bij volledige anesthesie dienen de volgende voorzorgmaatregelen te worden genomen:

gebruik nooit depolariserende spierverslappers (zoals succinylcholine) of

acetylcholinesteraseremmers (zoals neostigimine) en geen langwerkende of hoge

doseringen van benzodiazepines. Reduceer daarnaast de dosis van opioïden en gebruik

bij voorkeur geen langwerkende opioïden.

• Postoperatief dienen MD1-patiënten minimaal 24 uur bewaakt te worden op de intensive

care.

• In het postoperatieve traject wordt extra aandacht besteed aan ademhaling en

hoestondersteuning (fysiotherapie en logopedie).