Zorgstandaard MD1 2015
44
niet bekend is met de diagnose. Daarnaast zijn operaties in de bovenste helft van de buik meer
risicovol. MD1-patiënten met de klassieke vorm die ouder zijn dan veertig jaar hebben meer risico
op complicaties. Het is daarom van belang dat de behandelend arts en de anesthesioloog op de
hoogte zijn van de diagnose MD1.
5.6.2 Preoperatieve controle
Voorafgaand aan de operatie dient de verwijzend arts de anesthesioloog nadrukkelijk op de
hoogte te stellen van de diagnose MD1. Waar mogelijk is er overleg met de centrale
zorgverlener. Tijdens het preoperatief consult van de anesthesioloog is er aandacht voor de long-
en hartfunctie en wordt de patiënt geïnformeerd betreffende het verhoogde risico op
cardiorespiratoire complicaties. De anesthesioloog maakt altijd een preoperatief ECG.
Huisarts en naaste familie van de patiënt dienen goed op de hoogte te zijn van de risico’s van
anesthesie, zodat zij er mede zorg voor kunnen dragen dat de anesthesioloog voorafgaand aan
de operatie voldoende geïnformeerd is.
5.6.3 Indicatie voor verwijzen naar specialist
Bij cardiale klachten en bij afwijkingen in het lichamelijk onderzoek en/of een afwijkend ECG
verwijst de anesthesioloog naar de cardioloog voor een 24-uurs Holteronderzoek en
echocardiografie. Verwijzing vindt tevens plaats bij patiënten zonder cardiale klachten, wanneer
het 24-uurs Holteronderzoek en de echocardiografie meer dan twee jaar geleden verricht zijn.
Wanneer algehele anesthesie is geïndiceerd, of er een vermoeden is van of risico op respiratoire
klachten, verwijst de anesthesioloog naar de longarts voor verder longfunctieonderzoek en
bloedgasanalyse.
5.6.4 Voorzorgsmaatregelen
Tijdens een operatie heeft lokale anesthesie altijd de voorkeur. Bij gebruik van algehele
anesthesie geeft het gebruik van kortwerkende en omkeerbare farmaca minder risico op
onderdrukking van ademhaling en bloedsomloop.
De volgende voorschriften voor anesthesiemiddelen dienen uitdrukkelijk te worden gevolgd:
• Gebruik nooit depolariserende spierverslappers zoals succinylcholine (suxamethonium)
• Gebruik geen acetylcholinesteraseremmers zoals neostigimine voor het antagoneren van niet-
depolariserende spierverslappers. Overweeg sugammadex antagonering van rocuronium om
restverslapping te vermijden.
• Gebruik geen langwerkende of hoge doseringen van benzodiazepines (bijvoorbeeld voor
premedicatie)
• Reduceer de dosis van opioïden en gebruik bij voorkeur geen langwerkende opioïden.
Na een operatieve ingreep hebben MD1-patiënten vergeleken met andere chirurgische patiënten
een hoger risico op respiratoire en cardiale complicaties. Postoperatieve bewaking gedurende
minimaal 24 uur middels ECG, zuurstofsaturatie- en CO2-bewaking is aangewezen. Bij een
buikoperatie of ingreep van vergelijkbare duur en belasting of bij ernstig aangedane patiënten
dient verlenging van de bewaking naar 48 uur plaats te vinden. Het ziekenhuis dient te
beschikken over een Intensive Care afdeling met mogelijkheden voor langdurig bewaken en
beademing.