31
daarmee een risico op slechtziendheid. Daarnaast kan er soms een verbinding tussen de verschillende takken
van de facialis zenuw ontstaan, waardoor de autonome functie verandert en bij het eten de traanklier
gestimuleerd wordt i.p.v. de mond. Klachten variëren van droge ogen tot heftig tranende ogen.
Een opticus meningeoom kan ook tot oogproblemen leiden in de vorm van geringe ooguitpuiling
(exophthalmus) of pijn bij oogbewegingen.
Zichtproblemen
worden ofwel door de diverse oogheelkundige kenmerken van NF2 veroorzaakt ofwel door
een opticus meningeoom.
Het voornaamste oogheelkundige kenmerk dat zichtproblemen veroorzaakt is cataract (zie figuur 2 op
pagin
a 23e
n 2.5.2 Oogheelkundige kenmerken ), dat waziger beeld en verminderde gezichtsscherpte kan
geven. Vaak kunnen zichtproblemen verbeterd worden door diverse ingrepen (zi
e 4.5.2.2 Oogheelkundige kenmerken ), maar soms treedt er permanente visusbeschadiging op, zoals bij een stuwingspapil of bij een
opticus meningeoom. Een lui oog als gevolg van scheelzien komt bij kinderen met NF2 voor.
Zichtproblemen als gevolgen van een opticus meningeoom zijn verminderd gezichtsvermogen (soms
permanente visusbeschadiging) of dubbelzien.
2.6.5 Chronische pijn
Chronische pijn komt veel voor bij NF2, vooral als gevolg van perifere neuropathie en polyneuropathie
syndroom. Chronische pijn kan echter ook aanwezig zijn doordat diverse tumoren druk uitoefenen op
diverse organen. Voorbeelden:
een schwannoom op de 5
e
zenuw kan een pijnlijk gezicht/kaakgebied veroorzaken;
een opticus meningeoom kan pijn bij oogbewegingen veroorzaken;
een spinale extramedullaire meningeoom of spinale ependymomen en astrocytomen kunnen
(rug)pijn veroorzaken;
subcutane tumoren en cutane neurofibromen gaan soms ook gepaard met pijn.