Background Image
Table of Contents Table of Contents
Previous Page  62 / 113 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 62 / 113 Next Page
Page Background

62

Darmtumoren [216][59]

Carcinoidtumoren

komen met name ter plaatse van het duodenum voor [217]. Een carcinoid is aan te tonen

door de verhoogde uitscheiding van de serotonine metaboliet (5-hydroxyindoleacetetaat zuur) in de urine.

Klachten en behandeling

Klachten kunnen zijn: flushes (blos), diarree, faciale teleangiëctastieën, bronchoconstrictie.

Behandeling is niet verschillend van behandeling van carcinoidtumoren bij individuen zonder NF1 en

gebeurt volgens de richtlijn ‘Richtlijn neuro endocriene tumoren (NET) van de tractus digestivus en

pancreas’’ [218].

GIST

(gastrointestinale stromale tumoren) komen bij 7% van mensen met NF1 voor meestal in de dunne

darm en zijn verspreid (multicentrisch) [219]. GISTs kunnen ontaarden in maligne tumoren [220].

Klachten en behandeling

Kleinere GISTs geven vaak geen klachten. Grotere tumoren kunnen o.a. de volgende klachten geven:

bloedingen in buikholte, anaemie, buikpijn, misselijkheid, braken, verstopping, diarree,

vermoeidheid. Bloedingen, scheuren in de tumor en darmperforatie of darmobstructie kunnen

spoedoperatie vereisen [220]. Behandeling is niet verschillend van behandeling van GISTs bij

individuen zonder NF1 en gebeurt volgens de richtlijn wekedelentumoren op Oncoline

18

waarbij

chirurgische verwijdering een optie kan zijn al dan niet gevolgd door chemotherapie (imatinib).

Secundaire tumoren

Secundaire tumoren ontwikkelen zich in maar liefst 21% van de personen met NF1 met een primaire

maligniteit, vergeleken met 4% van de doorsnee bevolking. Het verhoogde risico op een secundaire tumor

ten opzichte van de doorsnee bevolking is met name gerelateerd aan eerdere behandeling met radio

19

- of

chemotherapie, vooral bij kinderen [221][222][223].

3.5.2.3 Begeleiding en follow-up

Begeleiding en follow-up bij kinderen gebeurt volgens de richtlijn [11] en volgens het i

n 4.1.8 Transitiezorg

e

n 4.2.5 Transitiezorg b

eschreven transitieproces. De kinderarts in het team in het Expertisecentrum (EC )of

Behandelcentrum (BC) heeft bij voorkeur een subspecialisatie EAA (erfelijke en aangeboren afwijkingen).

Als

regievoerend arts (RA) treedt bij voorkeur de kinderarts op of anders de kinderneuroloog, beiden met

kennis over NF1

. Voor een schematisch overzicht van follow-up zi

e Bijlage 6 Follow-up schema voor mensen met NF1 .

Kinderen 0-6 jaar

Jaarlijkse controle door kinderarts-EEA, kinderneuroloog en oogarts (indien geïndiceerd ook klinisch

geneticus) in BC.

Dit is de leeftijd waarop vaak de diagnose wordt gesteld, maar het fenotype nog niet duidelijk is. De impact

van cognitieve en gedragsproblematiek kan bij het snel ontwikkelende jonge kind groot zijn, en specifieke

1

8 http://www.oncoline.nl/gist

19

Radiotherapie kan eventueel complementair aan chirurgie toegepast worden bij MPNST, wanneer de risico’s van

tumorvooruitgang groter zijn dan het risico op secundaire tumoren [201].