23
3. Beschrijving van het Noonan Syndroom
Onderstaand wordt het syndroom omschreven aan de hand van verschillende aspecten.
Deze informatie is hoofdzakelijk gebaseerd op informatie waarvoor wetenschappelijk bewijs is.
Uit de achterbanraadpleging, uitgevoerd om het patiëntenperspectief op deze aandoening en de zorg
hiervoor te onderbouwen, blijkt dat naasten en familieleden van mensen met NS daarnaast nog andere
kenmerken ervaren dan de kenmerken die in wetenschappelijk onderzoek tot nu toe aangetoond konden
worden. Bij een toetsing onder behandelaren worden deze aanvullend genoemde kenmerken bevestigd.
Daar waar deze
eminence based
onderbouwing opgaat, worden deze bevindingen aanvullend op de
evidence
based
informatie en expliciet in kaart gebracht.
3.1 Epidemiologie
NS komt voor bij één op de 1.000-2.500 (levend) geborenen, in gelijke mate verdeeld over jongens en
meisjes. Dat betekent dat er per jaar tenminste 180 kinderen met NS in Nederland bij komen.
3.2 Erfelijkheidsaspecten
NS is een aangeboren en erfelijke aandoening. NS heeft een autosomaal dominante overerving, wat
betekent dat een ouder met NS een kans van 50 % heeft om de aandoening bij ieder kind door te geven
( uitgaande van het feit dat de andere ouder geen NS heeft ). Kinderen, die NS via een ouder geërfd hebben,
krijgen dit vaker via de moeder dan via de vader (3: 1), waarschijnlijk als gevolg van verminderde fertiliteit
bij mannen. Bij ongeveer de helft van alle kinderen met NS is er echter sprake van een spontane, nieuwe
(de novo) mutatie in een van de genen die het NS kunnen veroorzaken. Hoewel het vaakst (> 50%) een
afwijking in het PTPN11-gen (12.q24.1) wordt gevonden, zijn er in het afgelopen decennium nog negen
andere genen ontdekt die NS kunnen veroorzaken; SOS1, KRAS, NRAS, RAF1, BRAF, SHOC2, MEK1 en CBL.
Het betreft activerende mutaties in genen die coderen voor eiwitten in de rasmitogen activated protein
kinase (RasMAPK) pathway. Deze pathway is een signaalketen die betrokken is bij de regulatie van
ontwikkelingsprocessen in de cel, waaronder groei, ontwikkelingsprocessen en migratie van celweefsel.
Via mutatieonderzoek in de NS-genen kan inmiddels bij ongeveer 75 procent van de patiënten met klinische
kenmerken van NS een genafwijking gevonden worden. Ondanks vorderingen in de moleculaire diagnostiek,
wordt de diagnose nog altijd primair gesteld op grond van klinische kenmerken (zie
figuur 4)
De verschillende genen zouden ook nog verschillende karakteristieken binnen hetzelfde syndroom met zich
mee kunnen brengen. Zo is er de hypothese (en enige evidentie) dat er bijvoorbeeld verschillen zijn in de
beïnvloeding van het IQ door mutaties in de verschillende genen. Er zijn aanwijzingen dat bijvoorbeeld de
lengtegroei en de intelligentie minder beïnvloed worden door de mutaties in het SOS1 gen (mensen met
deze mutaties hebben vaker een hogere intelligentie en langer postuur). Mutaties in het RAF1 gen geven
weer vaker cardiomyopathie dan valvulaire pulmonaalstenose. Met uitzondering van het PTPN11 gen zijn
de groepen van personen met mutaties in de andere genen op dit moment echter nog niet zo groot dat er
zekere uitspraken over de specifieke kenmerken per mutatie gedaan kunnen worden. De variatie in het
phenotype is bij iedere mutatie in ieder gen onderling erg groot.
Meer algemene informatie over dit onderwerp leest u in het generieke thema genetica:
NS kenmerkt zich door zowel uiterlijke kenmerken als door lichamelijke, cognitieve, psychologische en
psychosociale kenmerken. Er is grote variëteit in ernst en aard van de aanwezige kenmerken. Het is dus
niet zo dat alle hierna genoemde uiterlijke, noch fysieke kenmerken aanwezig moeten zijn voor vaststelling
van de diagnose.